Gehuwd en ongehuwd
(1967)–C.J.B.J. Trimbos– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Hoofdstuk 1/Sexuele opvoedingEr zijn veel mensen, die, wanneer zij over sexuele opvoeding horen spreken, min of meer benauwd denken aan het moment, waarop zij hun kind de geheimen van het moederschap uit de doeken moeten doen. Om maar te zwijgen over de moeilijkheden, die zij voorzien als het over de vaderrol zal moeten gaan. Toch heeft dit eigenlijk nog niet veel uit te staan met sexuele opvoeding. Wat deze mensen voor ogen zweeft, is de sexuele voorlichting. En sexuele voorlichting is wat anders dan sexuele opvoeding. Wij moesten, ondanks de propaganda, die de laatste tientallen jaren gemaakt wordt voor een tijdige sexuele voorlichting - b.v. over het moederschap op de lagere schoolleeftijd, over het vaderschap bij het begin van de puberteit - eigenlijk van die hele sexuele voorlichting liefst maar zo gauw mogelijk af. Tenminste, als die niet ingebed is in een sexuele opvoeding; anders doet zij vaak meer kwaad dan goed. Dus dan maar weer mondje dicht zoals vroeger? Of de ooievaar maar weer van zijn nest halen? Soms zou men geneigd zijn om hier ja op te antwoorden, liever dan dat voor ouders en kind zo benauwde voorlichtingskwartiertje: het zoeken naar begrijpelijke woorden voor zulke moeilijke zaken als geslachtsorganen, de paring, de geboorte etc.; het dan er maar om heen praten; het plechtige en soms geheimzinnige gedoe, zo geheel anders dan in de gewone omgang van ouders en kind; het gestamel en vooral de dikke laag zedelijke raadgevingen, waarschuwingen en bedreigingen, waarin het voortplantingsverhaal snel verpakt wordt. Ook al gebeurt het niet zo stuntelig, ook al heeft men de kindertoon en -spraak te pakken, ook al benut men het goede tijdstip (en niet een zo maar willekeurig gekozen plechtige dag, b.v. de 14e verjaardag), ook al hebben | |
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
de medegedeelde feiten niet het effect van een bom, die inslaat op een moment, dat het kind juist helemààl niet weten wil, ook dan is een sexuele voorlichting, die los staat van een sexuele opvoeding, niet meer dan wat weetjes mededelen, wat kennisvermeerdering over een bepaald levensproces. Trouwens het woord sexuele voorlichting is hiervoor niet eens op zijn plaats, het gaat immers helemaal niet over sexualiteit maar over voortplanting, zoals bij de planten of de beestjes, die zo graag als voorbeeld gebruikt worden. Deze - overigens nuttige - wetenswaardigheden zijn maar een heel klein onderdeeltje van wat we sexuele opvoeding noemen. Dat omvat heel wat meer. Wat is dan die sexuele opvoeding? Het is één aspect van wat opvoeding in het algemeen eigenlijk wil zijn, n.l.: ‘het begeleiden van kinderen naar hun volwassenheid’ zoals we tegenwoordig zeggen. Wij geven daarmee te kennen, dat opvoeden vooral is: het kind de kans geven uit te groeien in overeenstemming met de in dat kind aanwezige mogelijkheden: het kind de gelegenheid bieden zich te ontplooien. De taak van de opvoeder daarbij is die ontplooiing vooral te steunen, aan te moedigen en te helpen. Daarom zal hij veeleer toezien en afwachten dan ingrijpen of een halt toeroepen. Opvoeden beoogt van het kind een zelfstandig denkende, handelende en oordelende volwassene te maken. En geen afhankelijke papegaai, die klakkeloos de wijsheden (en onwijsheden) van zijn opvoeder te berde brengt. Sexuele opvoeding is één aspect van deze gehele opvoeding. Zij berust op de overtuiging, dat een zelfstandige volwassenheid niet bereikt kan worden zonder een ontwikkeling en opvoeding van het geslachtelijke in ons. Sexuele opvoeding is dat deel der opvoeding, dat via een verstandige inperking én vrijlating van de natuurlijke impulsen en driften in het kind een volwassenheid op geslachtelijk gebied nastreeft. Of anders gezegd: dat van het kind een volwassen man of een volwassen vrouw wil maken. En daarvoor is nu eenmaal heel wat meer nodig dan te weten, waar de kindertjes vandaan komen. Het volwassen man of vrouw zijn houdt in het vermogen tot lief- | |
[pagina 14]
| |
hebben, met name tot geslachtelijk liefhebben. Het vereist een gezonde vertrouwdheid met ons eigen lichaam èn de lichamelijkheid van anderen. Het heeft een vorming en ontwikkeling nodig van onze instincten en driften. Volwassen man of vrouw zijn is slechts mogelijk bij een harmonisch evenwicht tussen de lichamelijk-sexuele aandriften en de meer geestelijke kanten van het man of vrouw zijn. Het dient iedere ruwheid, plompheid, stunteligheid, kortom de sexuele primitiviteit te overwinnen. Het sexuele in ons moet zich even volwassen en even rijp hebben kunnen ontwikkelen als de rest van onze persoonlijkheid. Aan de ontwikkeling van die persoonlijkheid worden in deze tijd kosten noch moeiten gespaard: kleuterscholen, lager en middelbaar onderwijs, hoger onderwijs, vakopleidingen, jeugdbeweging en wat al niet! Iedere nederlander heeft wel een paar diploma's. Zijn intelligentie en zijn vakkennis worden uitstekend gevormd en verzorgd. Maar de vorming tot een volwassen geslachtsleven, tot man en vrouw in de volle omvang van dit woord, heeft veel minder aandacht. Een kwartiertje voorlichting hier en daar, wat voorlichting voor militairen, verloofdencursussen, voorlichting op levensscholen, voorlichting en masse voor1ste jaars studenten; allemaal voorbeelden van pogingen om alsnog het ontbreken van sexuele opvoeding wat aan te vullen. Sexuele opvoeding, vorming tot volwassen geslachtelijkheid, is eerst en vooral een taak van de ouders. Daarover is ieder het wel eens, want deze is onlosmakelijk verbonden met de wederzijdse verhoudingen tussen ouders en kinderen. Daarbij vergeleken zijn al die - goed bedoelde - cursussen en voorlichtingsbijeenkomsten maar lapwerk. Voor vele ouders is het echter geen gemakkelijke taak. Voor sommigen helaas zelfs een onmogelijke. Want veel ouders zijn niet veel meer uitgegroeid boven het stadium, waarin zij zelf door een gebrekkige of ontbrekende sexopvoeding verkeerden, toen zij het huwelijk ingingen. Daarbij is het van weinig belang, dat zij min of meer onkundig zijn van sommige buitenissige of gedetailleerde wetenswaardigheden van het geslachtsleven. Waar het vooral om gaat is hun eigen instelling en hun eigen hou- | |
[pagina 15]
| |
ding ten opzichte van het geslachtelijke. Hoeveel ouders zijn er niet, die krampachtig of zelfs innerlijk afwijzend staan tegenover het sexuele deel van hun huwelijksleven (en hoeveel moeders vooral zien het sexuele alleen maar als een harde huwelijksplicht?). Ouders, die een zekere onbevangenheid op dit gebied missen, zijn meestal weinig in staat tot een gezonde, sexuele opvoeding van hun kinderen. Ook al zien ze de noodzaak daarvan wel in. Als reactie op hun geremdheid, bevangenheid of onmacht doen ze soms de wonderlijkste dingen. Zij maken er dan bijvoorbeeld een sport van om met het hele gezin naakt door het huis te lopen en doen dan alsof dat heel gewoon is. Soms ook gaan ze bij voorkeur samen met hun kind onder de douche of in bad. Hoe vlot en modern dit sommigen ook mag schijnen, in wezen blijken deze ouders net zo goed bevangen in een onrijpe vorm van sexualiteit als die geremde ouders, die elkaar nooit durven zoenen of eens aanhalen in het bijzijn van hun kinderen. Ze zijn alleen naar een andere uiterste doorgeslagen. Ouders, die hun kinderen ook een gezonde sexuele opvoeding willen geven, maar die zich hiervoor te geremd en beslist onwennig voelen, zouden eens een goed boek hierover moeten lezen.Ga naar voetnoot1 Opvoeden is een verantwoordelijk en moeilijk werk en het is geen schande als wij ons laten voorlichten op moeilijke onderdelen in de taak, die wij als ouders hebben. Soms echter zal het lezen van een boek alléén niet de nodige onbevangenheid en juiste instelling kunnen verschaffen. Dan kan het nodig zijn eens te gaan praten met een verstandige psycholoog of een ervaren huisarts; of eens advies in te winnen van een medisch opvoedkundig bureau of een bureau voor huwelijksaangelegenheden. In één of in enkele ge- | |
[pagina 16]
| |
sprekken zal men daar graag op dit belangrijke terrein willen helpen. De huiver om een dergelijke stap te ondernemen kan misschien overwonnen worden, wanneer men bedenkt, dat het hier kan gaan om een belangrijk onderdeel van het toekomstige levensgeluk van de kinderen. | |
De kinderlijke sexualiteitVeel ouders vinden het eigenlijk maar een enge gedachte, dat hun kinderen al een soort sexueel leven hebben. Zij maken zich ongerust, wanneer Pietje van twee jaar met kennelijk plezier aan zijn plassertje zit, of wanneer Rietje van drie met haar handjes tussen de benen in bedje ligt te wippen en dan ook nog in haar kindertaaltje te kennen geeft, dat het zo ‘lekker’ is. Als Fonsje van vier met zijn buurvriendje een wedstrijd speelt, wie het verst en het hoogst kan plassen of wanneer Ansje en Jantje - met hun broekjes uit - doktertje spelen. Er zouden heel wat minder ouderlijke zorgen zijn, wanneer al die kinderen dat niet zouden doen. Maar onze kinderen doen dit wel, zij doen dit op grote schaal zelfs; zij doen dit ook wanneer ouders denken, dat hun kinderen daartoe niet in staat zijn. Zij doen dit ook zonder de invloed van de z.g. ‘slechte vriendjes’, die meestal de schuld krijgen. Waarom zijn zovele ouders van hun stuk, wanneer zij deze uitingen van kinderlijke sexualiteit bemerken of, anders gezegd, wanneer zij hun kinderen betrapt hebben op deze ‘vieze’ spelletjes (zoals ouders dat noemen, wanneer zij hiervoor raad komen vragen)? Schamen zij zich misschien voor de buurt of kennissen? Of zien zij hun kinderen al opgroeien tot sexueel onverzadigbare of zondige mensen? Die onrust en bezorgdheid van veel ouders heeft tot gevolg, dat meestal krachtig wordt ingegrepen, dat wordt gestraft of minstens dat het slechte of vieze in krasse termen in het kinderhoofd wordt ingeprent. En toch is die bezorgdheid meestal volkomen misplaatst. Zij komt voort uit de foute gedachte, dat de kin- | |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
derlijke sexualiteit - al is het dan nog in een vroeg stadium - hetzelfde zou zijn als de volwassen belevingen. Een foute gedachte, want wat wij, volwassenen, als sexualiteit kennen en zelf beleven, is iets, wat pas heel geleidelijk in de puberteitsjaren is gaan groeien, ongeveer gelijktijdig met de geslachtsrijping van het lichaam. Maar deze kinderlijke sexualiteit is nog niet specifiek gericht, is pas een eerste verkenning van een levensterrein dat pas veel later zal uitgroeien tot de volwassen geslachtelijkheid, die in de kern gericht is op een geslachtelijke vereniging van man en vrouw, Seks-spelletjes van kinderen zijn te beschouwen als één der uitingen van de kinderlijke zinnelijkheid, die zich ook uit in snoepzin, behoefte aan strelen en koesteren e.d. Daarenboven is een van de belangrijkste eigenschappen van het kind zijn nieuwsgierigheid, zijn exploratielust, zijn zoeken van het nog onbekende. En waarom zou dat dan niet voor de sexualiteit gelden? Zonder dit ‘op zoek zijn’ zou er geen volwassen sexualiteit mogelijk zijn. De kinderlijke sexualiteit mist echter nog het exclusieve gericht zijn op een geslachtelijke relatie met een ander mens. Zelfs dan, wanneer die mens niet direct aanwezig is, zoals in onze sexuele fantasieën en dromen of in gevallen van zogenaamde nood-onanie, waarmede we bedoelen de zelfbevrediging onder invloed van heftige sexuele spanningen, zonder dat een geslachtelijke relatie mogelijk is (een vorm van sexueel gedrag, die vooral in de puberteit gezien wordt). Maar bij het jonge kind is van dit alles nog geen sprake. Ik herinner mij nog goed de angst en ernstige bezorgdheid van de moeder van Rietje. Het was haar oudste dochtertje, juist drie jaar geworden. Rietje had de gewoonte 's middags bij haar middagdutje en 's avonds vóór het inslapen en ook wel eens overdag, wanneer ze moe was en ergens in een stoel hing, al wippend met haar handje tussen de benen te wrijven. De angstige moeder bemerkte daarbij op het gezichtje van haar dochtertje een soort gelukzaligheid, die haar nog extra zorg gaf. Het bleek, dat zij al van alles had verzonnen om het kind van deze slechte gewoonte af te brengen: snoepjes, als ze het niet meer deed, verschillende broekjes over elkaar aan bij het naar bed gaan, het leren | |
[pagina 19]
| |
slapen met de handjes boven de dekens en zelfs het vastbinden van de handjes. Haar bezorgdheid was zo groot, dat ze 's avonds vaak om het kwartier ging kijken, hoe haar peuter het maakte om dan - wanneer het nodig was - te kunnen ingrijpen. Het enige resultaat van al deze zorg was, dat het kind veel vindingrijker bleek dan de moeder en steeds méér deze vorm van bevrediging zocht. Ten einde raad kwam deze moeder via haar huisarts op ons Medisch Opvoedkundig Bureau. In het gesprek vertelde zij, hoe bang zij was, dat haar kind deze slechte gewoonte van zelfbevrediging nooit meer zou afleren en daardoor ongelukkig zou worden. In het verdere kontakt bekende zij, hoezeer zij zelf onder deze slechte gewoonte geleden had. Zij had geen sexuele opvoeding gehad, was zelfs nooit voorgelicht. Bij haar thuis mocht over deze dingen nooit gesproken worden. Zij was vele jaren lang ernstig gebukt gegaan onder haar gewoonte van zelfbevrediging. Pas in haar huwelijk was zij hier geleidelijk aan overheen gekomen. En deze lijdensweg, die zij zich nog levendig herinnerde, wilde zij haar dochtertje besparen, niet vermoedend, dat zij juist bezig was deze gewoonte - die als het ware tot een prestigepunt tussen moeder en kind was uitgegroeid - voor goed te bevestigen. Toen ik haar vroeg, wanneer zij zelf voor het eerst met deze gewoonte te kampen had gekregen, zei ze na enig nadenken: ‘Ik geloof, met mijn 15e jaar’. Dit antwoord was uitgangspunt voor ons verder gesprek, waarin ik met haar besprak, hoe geheel verschillend van karakter haar eigen puberteitsmoeilijkheden waren van het voor haar zo zorgvolle gedrag van haar pas driejarig kind! Het advies in dit geval was: niet de minste aandacht meer hieraan besteden. En wilde deze moeder dit kunnen opbrengen, dan moest onze hulp verder gaan. Deze, overigens voortreffelijke, moeder moest meer inzicht krijgen in de aard der kinderlijke sexualiteit. Een inzicht dat voor haar moeilijk was door haar eigen onverwerkte sexualiteitsproblemen. Dit geval is een uitgesproken voorbeeld van de neiging, die velen hebben om de kinderlijke sexuele uitingen te beoordelen volgens volwassen sexuele opvattingen en ervaringen. Sommige ouders ervaren dan ook de meest onzinnige angsten. Wanneer zij hun 3-jarig zoontje zo trots als een pauw zijn | |
[pagina 20]
| |
plassertje zien tonen, dan maken zij bij dit onbevangen en gezonde tafereeltje in gedachten de kortsluiting - heus, dit komt voor! - met vieze oude mannetjes in het park. Mannen, die hun geslachtsorganen tonen aan niets vermoedende voorbijgangsters. Moeders schrikken, wanneer zij bij hun peuter of kleuter een verstijving van zijn plassertje bemerken. Waarom? Omdat zij dit op een volwassen manier uitleggen en achter die volkomen normale en gezonde periodieke verstijvingen bij hun zoontje al allerlei sexuele activiteiten in het kinderlijk brein vermoeden. Kinderen zijn nog geheel onbevangen en natuurlijk, ook als het gaat om de ontdekking en eerste sensaties van hun lichaam. In die prille periode, waarin zij de wereld gaan ontdekken, past ook de ontdekking van hun eigen lichaam, hun kracht, hun mogelijkheden. Een ontdekking, die wanneer alles goed is, voor het kind alleen maar plezierig en vreugdevol is. Het kind is blij met zijn lichaam en de sensaties, die het erin voelt. Het is juist deze natuurlijke onbevangenheid, die het voor het jonge kind zo gemakkelijk maakt om geleidelijk aan een gezonde vertrouwdheid met zijn eigen lichaam te krijgen. Een vertrouwdheid, die de basis is van iedere gezonde geslachtelijke uitgroei later. Het is dan ook niet waar, dat jonge kinderen een soort natuurlijk schaamtegevoel zouden hebben, zoals wij volwassenen dat kennen. De neiging namelijk om alles te verstoppen en te verbergen dat lichamelijk en geestelijk met sexualiteit te maken kan hebben. Dit schaamtegevoel treedt pas veel later op en is voor het overgrote deel een gevolg van onze opvoeding en van de sexuele cultuurgewoontes. Want zijn wij het niet, die het kind leren, wat vies en slecht is, omdat wij het vies of slecht vinden? Wij zijn niet meer onbevangen, maar wij kunnen misschien wel - door de schade en schande van onze eigen sexuele ontwikkeling wijs geworden - ons best doen om onze heel jonge kinderen te laten opgroeien in een natuurlijke vertrouwdheid met hun eigen lichaam. Wij kunnen hen een normale bevrediging van hun lichamelijke functies gunnen door niet al te gauw te gaan spreken over vies of slecht. Men bewijst een kind een heel wat grotere dienst | |
[pagina 21]
| |
door het voorlopig rustig met zijn eigen lichaam en wat er mee te beleven valt zijn gang te laten gaan, dan hem nu al onze volwassen normen op te dringen. En wanneer U, lezer, soms een voorstander bent van de opvatting: vroeg geleerd (of afgeleerd) is oud gedaan, bedenk dan wel, dat te vroeg geleerd (of afgeleerd) - zo ooit dan toch hier - een onherstelbare verarming en inperking van gezonde menselijkheid tot gevolg kan hebben. | |
Ooievaar of moederEr zijn ons bij de opvoeding van onze kinderen maar weinig taken toebedeeld, die zo dankbaar zijn als die om hen te vertellen, waar zij vandaan komen. Vroeg of laat - en meestal is het veel vroeger dan wij denken - begint het kind zijn belangstelling en nieuwsgierigheid, waarmee het al zo veel van zijn wereldje heeft ontdekt, ook te richten op zijn eigen afkomst. ‘Waar komen de kindertjes vandaan?’ is de oeroude kindervraag. Een vraag, die we soms al verwachten kunnen bij kleuters van drie, vier jaar en die ons de mogelijkheid biedt om het kind het mooiste verhaal te vertellen, dat het ooit gehoord heeft of nog ooit horen zal. Want is er een mooier verhaal te bedenken dan dat van het wonder van het nieuwe leven; het leven, dat in de moederschoot ontspruit? Het verhaal van het nieuwe mensje, van het kind zelf, dat vol blijdschap verwacht werd en van de smartelijke vreugde, die de geboorte betekende? En toch, hoevelen laten zich niet deze kans ontgaan om hun kind deelgenoot te maken van dit grote levensgeheim. Een geheim, waarvoor het jonge kind - dat immers nog zo sterk en uitsluitend ingesteld is op zijn moeder - als van nature geheel open staat. Een vorige generatie wist op die vraag vaak niet veel anders te antwoorden dan met een onwaarschijnlijk sprookje over de ooievaar. Een ooievaar, die al of niet de hebbelijkheid had om moeder in de teen te pikken (ze moest toch het bed houden, toen het nieuwe broertje of zusje kwam!). Of een verhaal over de dokter, die het kindje in zijn koffertje meebracht of het vrome verhaaltje, dat de | |
[pagina 22]
| |
engeltjes het kindje in de wieg gelegd hadden. Uit mijn eigen prille jeugd herinner ik me nog een plaat in een van die prachtige prentenboeken van Rie Cramer, waarop een veld met boerenkool afgebeeld stond. Uit iedere kool stak een kinderkopje, terwijl een paar ooievaars druk bezig waren enkele baby's op transport te nemen. Kwamen deze ontwijkende en onware verhalen alleen maar voor in de tijd, dat we nog bakers kenden? Och nee, we weten wel beter. Maar waar komt dan toch die huiver vandaan om het kind de waarheid omtrent het moederschap te vertellen? En dan nog wel zo'n waarheid, die ieder kind in verrukking kan brengen. Er zijn een drietal factoren, die dit begrijpelijk maken. Allereerst hebben wij, volwassenen van deze eeuw, langzaam maar zeker het gevoel verloren voor het mysterie, voor het wonder, dat iedere geboorte en iedere menswording weer is. Naarmate wij meer zijn gaan begrijpen en gaan weten over eicellen en zaadcellen, over vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid, naarmate we het kinderen krijgen zèlf zijn gaan regelen en berekenen, is voor ons het antwoord op de vraag: ‘waar komen de kindertjes vandaan?’ iets geworden zonder mysterie, iets dat rechtlijnig voortvloeit uit onze gezonde sexuele activiteiten. Wij zijn het gaan zien als een volkomen willekeurig te regelen, nuchter en zakelijk natuurproces: de zaadcel bevrucht een eicel en de bevruchte eicel ontwikkelt zich door deling en groei tot een vrucht en dan tot een kind. Alsof dit iets zou zeggen over het levensmysterie! En toch is voor velen van ons daarmede verloren gegaan het gevoel voor het diepe mysterie van de oorsprong van het leven en daarmede de juiste instelling om onze jonge kinderen het mooiste van alle verhalen nog goed te kunnen vertellen. Een tweede oorzaak voor de geliefdheid van de ooievaarsverhalen is - lijkt me - te vinden in het nut, dat ze hebben om tegemoet te komen aan de algemene geremdheid, de gêne en misplaatste schaamte over het geslachtsleven, die in onze volwassen wereld nog zo veel wordt aangetroffen. Geboorte is in het denken direct gekoppeld aan het ‘schaamtevolle’ samenleven of minstens aan ‘ge- | |
[pagina 23]
| |
heime’ lichaamsdelen, die generaties lang als schaamdelen zijn aangeduid. Het verhaal van de ooievaar met het kindje in zijn bek laat zich gemakkelijker vertellen dan het verhaal over het verwekken en baren van kinderen. Beschikken wij - om eens een voorbeeld te noemen - eigenlijk wel over een taal, waarin het geslachtelijke uitgesproken kan worden? Ja, er is de taal van de biertafelmoppen en de schuttingwoorden en er is de wetenschappelijke taal met allerlei vreemde termen. Maar er bestaat geen gewone omgangstaal voor het geslachtelijke. Dat is ook heel begrijpelijk, wanneer we bedenken dat alles, wat met het geslachtelijke te maken heeft, in de gewone dagelijkse omgang een of twee eeuwen afwezig geweest is en er uit geweerd werd. Heel toevallig, terwijl ik dit aan het schrijven was, vond ik dit nog eens bevestigd. In het park, waarop ik bij mij thuis uitkijk, waren een paar eenden allerlei wonderlijke capriolen aan het uithalen. Erg vermakelijk om te zien. Dat vond kennelijk ook een moeder met twee jongetjes van een jaar of vijf, zes. Zij stonden met veel plezier te kijken naar het gedartel van die eendjes in het gras. Een gedartel, dat aldra het voorspel bleek te zijn van het paren van deze dieren. Toen dan ook de eigenlijke paringsdaad begon en de betekenis van het gedartel de moeder duidelijk werd, greep ze plotseling met iedere hand een jongetje vast en zette er een stevige pas in, wèg van die voor haar nu wel àl te dartele eendjes. Zij moet kennelijk nogal geschrokken zijn van deze onverhulde vorm van geslachtelijkheid, zo vlak voor haar ogen èn die van haar kinderen. Ik geloof, dat honderden moeders diezelfde schrik zouden gekregen hebben, al zouden ze waarschijnlijk niet zo krachtig en snel op de vlucht geslagen zijn als deze moeder. Het geslachtelijke is taboe, het ligt buiten de gewone alledaagse omgang van mensenmet-elkaar. Wanneer wij, volwassenen, het over voortplanting en sexualiteit hebben, kunnen we dit meestal niet los zien van de ervaringen, de gevoelens en de belevingen van onze eigen geslachtelijke aard. Deze gevoelens en ervaringen zijn zo intiem, dat zij niet thuis horen in de alledaagse omgang met anderen, met kennissen, | |
[pagina 24]
| |
vrienden of vreemden. Zij zijn niet geëigend om de gesprekstof te leveren voor onze huis-, tuin- en keukengesprekken. Over het geslachtelijke wordt niet gesproken. Niet tussen volwassenen onderling, maar zeker niet tussen volwassenen en kinderen. Ook zwangerschap en geboorte, die biologische kenmerken van het moederschap, liggen nog voor velen van ons in deze sfeer van het geslachtelijke taboe. Een sfeer, die ergens onuitspreekbaar blijft en die nu eenmaal niet aan het ooievaarsverhaal vast zit. Vele ouders voelen, meestal zelfs zonder dat ze er veel over nagedacht hebben, als het ware intuïtief aan, dat deze geslachtelijke sfeer, die opgeroepen wordt door onze eigen volwassen sexuele ervaringen, niet aan het kind mededeelbaar is. En terecht. Maar het kind wìl dit ook niet. De kinderlijke sexualiteit - wij zagen dat al eerder - is van geheel andere aard dan onze volwassen geslachtelijkheid. Voor het kind zijn zwangerschap en geboorte heel gewone en heel begrijpelijke aangelegenheden, volkomen los van het geslachtelijk aureool, dat er voor ons aan vast zit. Wanneer het jonge kind dan ook vraagt, waar de kindertjes vandaan komen, dan vraagt het niet naar wat wij, volwassenen, de sexualiteit noemen. Het wil alleen maar horen, dat het in de buik van moeder gegroeid is, dat het daar tot een lieve baby geworden is en dat vader en moeder vol verwachting, hoe het er uit zou zien, het moment hebben afgewacht, waarop het geboren zou worden door de opening onder in moeder's buik. Is hiervan niet een prachtig verhaal te maken? Een verhaal, dat - zoals alle mooie kinderverhalen - tien, twintig keer opnieuw verteld wil worden? En dan is er nog een derde reden voor de hardnekkigheid van het ooievaarsverhaal en dat is de misvatting, dat je tegenover kleine kinderen niet altijd eerlijk hoeft te zijn. Een misvatting, want er is geen enkele reden om tegenover een kind minder eerlijk te zijn dan tegenover een volwassene. Of liever: nog minder reden, want wij eisen - terecht - van onze kinderen oprechtheid en eerlijkheid. Doch dit kan alleen maar, wanneer wij hen daarin zelf voorgaan. Te menen, dat men een kind zo maar alles wijs kan maken, ge- | |
[pagina 25]
| |
tuigt van weinig begrip voor het kind. Niemand heeft dat ooit fraaier laten zien dan de sprookjesverteller Hans Andersen. In zijn ‘De nieuwe kleren van de Keizer’ vertelt hij, hoe alle mensen elkaar maar napraten. De enige van al die mensen in dat sprookje, die zich niet liet bedotten, was het kind, dat heel nuchter 's keizers naaktheid vaststelde. Het is helaas vaak díe mentaliteit, n.l. dat je het tegenover een kind met de waarheid niet zo nauw behoeft te nemen, die de gemakkelijke weg van de minste weerstand goed praat. Die liever de onbenulligheid van de ooievaar handhaaft, dan het kind de verbondenheid met zijn moeder bevestigt: in het ware verhaal van zijn geboorte en afkomst. | |
De rol van de vaderEen van de zaken, die onze belangstelling als ouders ten volle waard zijn, betreft de vraag naar het vaderschap. Een moeilijke vraag. Veel ouders en vooral de moeders lukt het nog wel hun kinderen de moederrol duidelijk te maken, maar het vaderschap, dat is heel wat anders. Dat is iets, wat verwarring sticht en moeilijkheden geeft. Men kan nogal eens van ouders horen, dat zij om deze moeilijke klip te omzeilen de zaak maar op zijn beloop hebben gelaten in de flauwe hoop, dat het kind zijn kennis wel elders zou opdoen, op straat, van vriendjes enz. Als rechtvaardiging voeren zij dan aan, dat zij zelf ook nooit zijn voorgelicht en er toch ook gekomen zijn. Zij vergeten dan blijkbaar, hoe dat ‘er toch gekomen zijn’ nogals eens in zijn werk is gegaan. Wie trouwens wel eens kinderen, die nooit voorgelicht waren, onder elkaar over voortplanting en samenleving heeft horen praten, is meestal niet zo optimistisch over de wijze waarop kinderen elkaar voorlichten. Is er dan een algemene richtlijn te geven, hoe en wanneer het kind die voorlichting over het vaderschap moet krijgen? Neen, een precies recept is ook hier niet te geven. Het gesprek daarover zal niet zo moeilijk zijn, wanneer in de omgang tussen | |
[pagina 26]
| |
ouders en kind ook afkomst en geboorte een punt van kontakt kunnen uitmaken, met andere woorden, wanneer er ook op het gebied van de geslachtelijkheid een openheid bestaat en er dus van werkelijke sexuele opvoeding gesproken kan worden. Het is echter uiterst moeilijk, als alles, wat met sexualiteit te maken heeft, systematisch buiten de omgang tussen ouders en kind gehouden is. In het algemeen stellen onze jonge kinderen geen vragen naar het vaderschap, tenminste wanneer zij eenmaal weten, waar de kindertjes vandaan komen. Niet naar het vaderschap althans zoals wij dat begrijpen uit de geslachtsgemeenschap. Het jonge kind is aanvankelijk meer dan tevreden met de bevestiging, dat ieder kind een vader nodig heeft, die voor hem zorgt, die de centjes verdient, die het beschermt en die van hem houdt. Méér zal een kind tot een jaar of zeven, acht niet verlangen, tenzij wij het in een verkeerd begrepen voorlichtingswoede onze volwassen gedachtengang opdringen. Inderdaad, voorlichtingswoede, want die hebben wij gekend als reactie op het volledig ontbreken van iedere sexuele opvoeding (en zelfs voorlichting) in de tijd daarvóór. Er is een periode geweest (toen de kinderpsychologie en de kinderpsychiatrie nog in hun kinderschoenen stonden) dat men er min of meer van overtuigd was, dat de meeste opvoedingsmoeilijkheden bij kinderen voortkwamen uit een ontbreken van een goede voorlichting. Een behandeling van een moeilijk opvoedbaar kind behoorde dan ook te beginnen, zo meende men toen, met een grondige sexuele voorlichting, omdat, zoals men zei, die geremde ouders hierin toch hopeloos te kort schoten. Ik herinner mij jaren geleden eens zo'n geval van ontijdige voorlichting te hebben gezien. Het betrof een jongen van een jaar of 14 met ernstige aanpassingsstoornissen. Zijn moeder vertelde dat hij al 8 jaar eerder, toen hij dus nog maar 6 jaar was, al voor soortgelijke moeilijkheden in behandeling geweest was. Deze moeder herinnerde zich nog levendig de dag, waarop het kind met degene, die hem behandelde het eerste gesprek had gehad. Op die dag had haar zoontje 's avonds aan tafel - tussen de soep en het vlees - vol belangstelling aan zijn onthutste moe- | |
[pagina 27]
| |
der gevraagd, of vader vannacht een zaadje onder in haar buik had geduwd en of er nu een nieuw broertje kwam. Later, toen hij naar kostschool ging, was dit steeds de eerste vraag geweest, wanneer hij met vakantie thuis kwam. Niet alleen bleek hier, dat het kind ontijdig èn fout was voorgelicht - men had vergeefs getracht het kind de geslachtsgemeenschap begrijpelijk te maken - maar, en dat was erger, hij had het gevoel gekregen het geheim van zijn ouders te hebben ontfutseld, een geheim, waarover zij zelf in alle talen hadden gezwegen, maar waar hij nu toch lekker achter gekomen was. Is het wonder dat hier een ernstige vertrouwenscrisis het gevolg was? Sexuele voorlichting op kinderleeftijd (en in de kinderleeftijd hoort deze voorlichting nu eenmaal thuis) is immers een zaak, die de ouders aangaat. Dit ongelukkige geval was heel leerzaam. Leerzaam, wat betreft het ongeschikte moment en de ongeschikte wijze, waarop het gebeurde en de ongeschikte persoon, door wie het gebeurde. Wanneer bestaat dan wèl het geschikte moment? Is er zo'n geschikt moment? De gulden regel der sexuele opvoeding luidt, dat het kind door zijn vragen zelf het geschikte moment aangeeft, waarop het rijp is voor verdere voorlichting. En het tweede deel van die gulden regel is om het dan steeds een eerlijk en direct antwoord te geven op zijn vragen. Maar deze regel kan niet toegepast worden, als kinderen (b.v. na hun tiende jaar) niet meer naar détails op dit punt vragen. Wij zullen er dan zèlf over moeten beginnen. Welk moment er nu het meest geschikt voor is, hangt af van de verhouding, die wij met het kind hebben en ook van de situatie, die zich voordoet of de rijpheid van het kind zelf. Soms zal dat met acht jaar, soms ook pas met twaalf jaar het geval zijn. Wel lijkt het mij, dat in ieder geval het kind, vóór zijn geslachtsrijping begint - we noemen dat de puberteit - op de hoogte dient te zijn van het voortplantingsgebeuren tot en met de vaderrol. Meestal zelfs heel wat eerder, willen we niet het ongewenste risico lopen, dat al deze kennis reeds op straat is opgedaan en dan op een manier, die alleen maar te betreuren valt. De vraag naar het vaderschap bestaat uit twee gedeelten. Daar- | |
[pagina 28]
| |
bij is het niet zo moeilijk uit te leggen - uitgaande van de uiterlijke vermen van de mannelijke geslachtsorganen - hoe en waar het zaad geproduceerd wordt en hoe het 't lichaam verlaat. Moeilijker wordt het tweede stuk: de bevruchting. Daarbij is van belang, dat de voorlichter zich niet in verwarring laat brengen - wij hebben het hiervoor al opgemerkt - door het sexuele aspect en de sexuele beleving van de geslachtsgemeenschap, die immers voor het schoolkind onbegrijpelijk zijn en onbegrijpelijk blijven, hoezeer wij ook voorlichten. Het is mij vaak opgevallen, hoe nuchter en belangstellend kinderen de eenvoudige mededeling begrijpen, dat de bevruchting geschiedt door een vereniging der geslachtsorganen, wanneer vader en moeder veel van elkaar houden. Vele ouders vinden het gemakkelijk om hierbij als voorbeeld te nemen de bevruchting van bloemen (al of niet met bijtjes en vlinders) en ook wel die van de dieren. Toch schuilt hier gemakkelijk het gevaar in, dat bloemen en dieren het hoofdverhaal gaan uitmaken en dat het dan maar aan het kind wordt overgelaten om de vergelijking door te trekken naar de menselijke bevruchting. Er zit óók het gevaar in, dat dit alles te ver verwijderd blijft van het kind zèlf en zijn eigen ouders. Blijkbaar vinden sommige ouders het erg onprettig om hun kind de indruk te geven, dat het voortkomt uit een dergelijke geslachtelijke vereniging. Een vereniging van zijn eigen vader en zijn eigen moeder. Hoewel men alle begrip voor deze huiver kan hebben, toch lijkt het dat deze ouders dan niet ten volle de betekenis van de sexuele opvoeding beseffen. Het gaat daarbij immers niet om het mededelen van feiten. Zoals wij bijvoorbeeld pogen het kind iets te vertellen over de aarde, die rond heet te zijn of over de maan, die zo ver af is en al die andere feitelijke antwoorden op de vragen van onze kinderen. Het gaat erom het kind zélf te betrekken in het verhaal van de oorsprong van zijn eigen bestaan; het te maken tot een der hoofdfiguren in het bij iedere geboorte zich weer opnieuw voltrekkende scheppingswonder. Daarom is het jammer, dat deze voorlichting of liever het ont- | |
[pagina 29]
| |
breken ervan, nog al eens het begin betekent van een breuk in de verbondenheid en een veel te vroeg ophouden van de vertrouwde openheid tussen ouders en kind. Een goed begrepen voorlichting binnen het kader van onze sexuele opvoeding is en blijft immers een der beste mogelijkheden om de diepe verbondenheid tussen ons en onze kinderen te bevestigen. Vele volwassenen van nu, de kinderen van vroeger, verwijten hun ouders dit tekortschieten in zulk een belangrijk onderdeel van hun taak. In deze tijd zou dan ook ieder ouderpaar zich moeite moeten geven om de begeleiding en opvoeding van hun kinderen ook waar het om de sexualiteit gaat zo goed mogelijk te verrichten. | |
De puberteitWat we wel poëtisch de lenteperiode van het mensenleven noemen, heet in de vaktaal de puberteit. Maar is het leven van onze pubers wel zo lenteachtig blij als wij graag zouden zien? Er zijn - vooral bij de oudere puber in onze tijd - nogal wat moeilijkheden. Als wij goed kijken, zijn deze vaak terug te brengen tot twee grote probleemgebieden, die zijn eerste ervaring van zelfstandigheid bederven. Daar zijn de soms heftige conflicten met autoriteit en gezag, vooral dus met de ouders in een zoeken naar eigen zelfstandigheid en vervolgens de verwarrende ervaringen van de groeiende sexualiteit. Dat eerste storingsveld, dat in de moderne opvoedkunde wel het generatieconflict genoemd wordt komt in dit boek verder niet ter sprake. In dit hoofdstuk willen we het alleen hebben over de sexualiteit van de puber, een onderwerp waar nog vaak weinig begrip voor bestaat. Hoe belandt het kind in zijn puberteit? Laten wij dan eens aannemen, dat hij of zij met twaalf, dertien jaar kan terug zien op een gezonde sexuele opvoeding. Het kind heeft dan met de nuchtere werkelijkheidszin, die het schoolkind nu eenmaal eigen is, zich de nodige verstandelijke kennis over de voortplanting eigen gemaakt. | |
[pagina 30]
| |
Hij weet waar de kindertjes vandaan komen, hij heeft zich zo ongeveer een voorstelling gemaakt van het groeiproces en ook het geboren worden zegt hem al iets. De lichaamsverschillen tussen man en vrouw is hij gaan kennen en hij beseft de aparte rol, die vader en moeder in het voortplantingsproces spelen. Met deze kennis bewapend treedt hij zijn puberteitsjaren binnen. Maar dan begint een nieuwe fase, de definitieve fase in de geslachtsrijping. Voordien heeft het kind, wanneer het een normale sex-opvoeding genoten heeft, verstandelijk de voortplanting leren kennen. Nu raakt hij ook gevoelsmatig met zijn eigen sex-ervaringen betrokken in het geslachtelijke. Hij bemerkt zijn eigen sexuele gevoeligheid, zijn sexuele belangstelling en gerichtheid, zijn sexuele fantasieën, zijn sexuele schaamte. Van binnen uit komt er een geheel nieuw ervaringsgebied tot leven, dat, wanneer alles volgens wens verloopt, geleidelijk aansluit op datgene, wat hij verstandelijk al weet. Zijn verstandelijke kennis wordt tot een persoonlijke ervaring, die vooral gevoelsmatig verwerkt moet worden. Het is dit proces nu, dat vaak zo stormachtig verloopt en aan menige puberteit ieder lentekarakter ontneemt en - wat nog erger is - de kiem kan leggen voor een verdere gestoorde sexuele ontwikkeling. De voorbeelden daarvan liggen voor het grijpen. Wanneer ouders en opvoeders de sexuele uitingen en daden, die het gevolg zijn van een zich ontwikkelende geslachtsrijping, alleen maar tegemoet kunnen treden door deze te verbieden, belachelijk te maken of opzettelijk te negeren, dan vormen zij niet zoals zij beogen: deugdzame kinderen, dan behoeden zij niet de zgn. ‘kinderlijke onschuld’, maar dan kweken zij neurotische volwassenen. Dan kunnen zij de kiem leggen voor een reeks stoornissen, die menig huwelijk later bedreigen. In het verloop van de puberteitsjaren ziet men, hoe juist op het terrein der sexualiteit de vertrouwelijkheid tussen veel ouders en hun kinderen ophoudt te bestaan. Hoezeer men in deze breuk ook de groeiende wil van de puber tot zelfstandigheid, tot zelf zoeken en vinden moet onderkennen, toch lijkt de voornaamste reden hiervoor bij deze ouders zèlf te liggen. Zij hebben de boot gemist. Zij | |
[pagina 31]
| |
hebben in de voorliggende jaren onvoldoende beseft, wat sexuele opvoeding had kunnen betekenen. Nu, terwijl het te laat is, bemerken zij, dat zij niet langer het vertrouwen van hun kinderen genieten. Het verwonderlijke hierbij is vaak, dat in deze vertrouwenscrisis menige puber zijn ouders niet verwijt, dat hij niet of onvoldoende voorgelicht en voorbereid was op zijn sexuele ervaringen en moeilijkheden, maar integendeel, dat hij zichzelf min of meer schuldig voelt en zich daarom voor zijn ouders afsluit. Schuldig over gedachten, wensen, fantasieën en daden, die hij (of zij) alleen bij zichzelf kent en waarbij hij aanneemt, dat zijn ouders niet tot zulke ‘lage’ dingen in staat zijn, of waarvan hij vermoedt dat zij er verdriet of afkeur over zullen hebben. Angst en schuld zijn dan de barrière, die het kind in deze levensfase tussen zichzelf en zijn ouders kan opwerpen. Is het eenmaal zo ver, dan is het wel heel moeilijk om de vroegere openheid weer te herstellen. Effectieve hulp zal dan meestal alleen van buitenaf (bijv. door een verstandige zielzorger, arts, leraar of jeugdleider) mogelijk zijn. En toch, het hoeft echt niet zo ver te komen. Het hangt zo vaak van kleinigheden af. Neem nu het begin van de puberteit eens: lichamelijk kondigt deze zich bij meisjes aan door het optreden van de eerste menstruatie, borstontwikkeling en beharing, bij jongens door verandering van stem, de eerste nachtelijke zaadlozingen en een meer mannelijke lichaamsbouw. Is het dan zo moeilijk, waar de natuurlijke groei reeds alle aanleiding tot een gesprek geeft, om deze meisjes en jongens voor te bereiden op hun verdere lichamelijke en geestelijke ontwikkeling in geslachtelijk opzicht? De meeste moeders weten wel iets van de angst, die op kan treden bij het vreemde en bloederige gebeuren van de eerste menstruatie en zullen dus wel enige voorbereiding geven, maar toch gebeurt dit meestal zo kort en zo onvoldoende, dat het meisje weliswaar op de gebeurtenis zelf is voorbereid, maar er in feite niet veel wijzer van geworden is. Vaak wordt zij zelfs nog verward door opmerkingen, dat zij met niemand over dit gebeuren mag spreken en dat zij nu voortaan extra moet oppassen voor vreemde jongens en mannen. Met name de | |
[pagina 32]
| |
goede gelegenheid om het verband tussen menstruatie en vrouwzijn en vooral het moeder-zijn duidelijk te maken wordt niet benut. De menstruatie blijft zo een duister geheim, dat het meisje voorgoed in een gevarensfeer brengt. Dit is immers een geschikt moment om onze dochter iets te vertellen over de werking van de baarmoeder, die zich als het ware iedere maand klaar maakt voor een zwangerschap, maar die bij het uitblijven van bevruchting ook iedere maand weer de voorbereidingen daartoe opruimt. Wanneer de baarmoeder weer haar gewone gedaante terug krijgt, worden de gezwollen slijmvliezen afgestoten, hetgeen zich naar buiten openbaart in de vorm van een bloeding. Een simpele mededeling, die toch zoveel narigheid kan voorkomen. Is dit niet tevens een goede gelegenheid om het meisje te wijzen op de verantwoordelijkheid, die dit gebeuren betekent en die een speciale en zorgvuldige verzorging van de geslachtsorganen vergt? De hygiëne en lichamelijke verzorging van de menstruatie laten helaas ook in onze moderne tijd vaak nog veel te wensen over. Hierdoor komen nog steeds onnodige ontstekingsprocessen voor, die zelfs in sommige gevallen kunnen leiden tot blijvende onvruchtbaarheid. De voorlichting, die aan de eerste menstruatie vooraf gaat, zou eigenlijk ook gebruikt moeten worden om onze dochters in te lichten over de methodes om zwangerschap te voorkomen. Bij het in onze tijd toenemen van het voorechtelijk geslachtsverkeer, is het niet meer dan een taak van wijs ouderlijk beleid om dan ook de best mogelijke informatie te geven om ongewenste zwangerschap te voorkomen. Dat is nog heel wat anders dan het goedkeuren van deze vormen van sexualiteit. Het getuigt echter wel van werkelijkheidszin. Maar onze taboes maken een dergelijke voorlichting vooralsnog erg moeilijk. Wat de jongens betreft: de meeste zijn totaal niet voorbereid op hun eerste zaadlozingen. Dit meer verborgen optredend nachtelijk verschijnsel ontsnapt nogal eens aan de aandacht van de ouders; een aandacht, die tòch al zo weinig gericht is op het sexuele ontwa- | |
[pagina 33]
| |
ken van hun zoons. Het is daarom verstandig reeds tevoren onze opgroeiende zoon daarover in te lichten. We kunnen hem vertellen, hoe nu zijn man-worden begint en zijn geslachtsklieren gaan werken, waarvan het product af en toe wordt afgescheiden. We kunnen hem dan tevens iets zeggen over de nieuwe sensaties in zijn geslachtsorganen b.v. dat het gevoel van spanning en stijfheid, dat er in optreedt en dat ook bij de zaadlozing aanwezig kan zijn, volkomen normaal en gewoon is evenals het gevoel van bevrediging, dat bij de zaaduitstorting behoort. En wanneer we eenmaal dit onderwerp hebben aangesneden, zijn we al dicht bij het kernpunt van puberteit en sexualiteit: de puberteitszelfbevrediging. Daar dit thema echter niet alleen maar een kwestie is van sexuele opvoeding, doch ook in het bestaan van vele volwassen mensen een grote rol speelt, komen we er in een apart hoofdstuk nog uitvoerig over te spreken. Ook voor de pubers vind ik het van belang hen vroegtijdig in te lichten over voorbehoedsmiddelen. Het volgende hoofdstuk gaat uitvoerig in op de sexualiteit van de oudere jeugd. | |
Het sexueel misbruiken van kinderenDit is misschien een wat vreemd onderwerp maar vele ouders staan voor de vraag of zij hun kinderen moeten voorlichten over het feit, dat er mensen rondlopen, die het sexueel op kinderen voorzien hebben. Onze oudere kinderen lezen over aanrandingen. Zij hebben vroeger al wel gehoord, dat zij nooit met vreemden mogen meegaan, dat vooral een snoepje of een andere belofte van een vreemde man erg gevaarlijk zijn. Maar moeten zij ook niet wat meer weten? Vele ouders gaan dit (moeilijke) probleem uit de weg door er in alle talen over te zwijgen en de oplossing ervoor te verlangen van politie en justitie, die er maar voor moeten zorgen, dat sexueel gevaarlijke mensen opgeruimd worden. Dit is echter struisvogelpolitiek. | |
[pagina 34]
| |
Het is niet allemaal zo simpel als het soms wel lijkt. Dit soort ingewikkelde zaken zouden we eerst en vooral nuchter moeten blijven zien. En daar zitten we dan meteen in een grote moeilijkheid; want er zijn maar weinig mensen, die zaken als aanranding, soms zelfs gevolgd door moord, nuchter d.w.z. zakelijk en in zijn werkelijke afmetingen kunnen bezien. Iedere ouder voelt wel een huivering, wanneer hij of zij in de krant leest over het afschuwelijke misdrijf aan een kind begaan. Zoiets raakt ons, ouders, ja iedereen, tenvolle. Het treft ons gevoelsmatig en het maakt ons ten prooi aan de meest wraakzuchtige gedachten en verlangens. Daarom is het zo moeilijk om dit onderwerp binnen zijn normale grenzen te houden, het niet op te blazen en er niet door in paniek te geraken. Dat alles is wel zeer begrijpelijk, maar als het geen aanleiding voor ons zelf wordt om er in onze opvoeding rekening mede te houden, zijn al deze emoties alleen maar gevaarlijk. Want voor iemand, die gevoelsmatig geraakt is, innerlijk betrokken is bij iets wat hem angst, zorg, onrust en verontwaardiging bezorgt, is het moeilijk om de nodige nuchtere correcties aan te brengen bij al het sensationele, dat hij hoort. Dit wil ik vooropstellen. Het heeft weinig zin alleen maar te klagen over het afschuwelijke en tragische verschijnsel, dat misdrijven als het sexueel aanranden van jongetjes of meisjes mogelijk zijn. Dat zijn helaas feiten, die in een mensengemeenschap voorkomen. Nu en in alle tijden, die aan de onze zijn voorafgegaan. Werden vroeger deze kinderverkrachters zonder vorm van proces gedood, wij, die in een rechtsstaat leven, zijn hen - ondanks de felle verontwaardiging van het publiek - als patiënten, als abnormalen gaan beschouwen. Wij hebben zelfs inzicht gekregen in de drijfveren en structuren van mensen, die zich in het bijzonder tot kinderen voelen aangetrokken. Pedofilie, sexuele liefde voor onvolwassenen is zelfs thema geworden van romans en films (zie bv. Lolita van Nabokow). Desondanks zijn we van oordeel, dat ieder mens, van wie redelijkerwijs mag worden verwacht, dat hij in staat is tot dit | |
[pagina 35]
| |
soort misbruik van kinderen niet in onze samenleving thuis hoort. Waar hij dan wèl thuis hoort is een kwestie, die hier verder niet behandeld wordt. Maar waarvan wel gezegd kan worden dat onze moderne samenleving er nog geen goede oplossing voor gevonden heeft. Van belang in een rechtsstaat is, dat mensen, die in een of ander opzicht gevaarlijk zijn voor hun medemensen, uit die gemeenschap verwijderd moeten kunnen worden. Welnu, deze mogelijkheid bestaat in ons land al vele jaren in de vorm van een terbeschikkingstelling, die zonodig levenslang kan duren. Dat wil zeggen, dat terbeschikking-gestelde mensen van een aantal vrijheden beroofd worden en blijven, waaronder die van vrij verkeer in de maatschappij. Zij worden uit de maatschappij geweerd. Niet in de zin van straf, zoals bij de gevangenisstraf het geval is, maar op grond van hun afwijkingen verliezen zij deze vrijheid. Dat gebeurt ter bescherming van de maatschappij maar ook om hen zelf tegen hun eigen stoornissen te beveiligen. Doch om deze beveiliging te kunnen toepassen is het nodig, dat iemand ooit van zijn afwijking heeft blijk gegeven. Pas daarna is justitie mogelijk! Onder invloed van de groot opgemaakte persberichten zijn er tegenwoordig veel mensen, die menen, dat dit soort misdrijven sterk toeneemt. Hier geloof ik nu dat we nuchter moeten blijven. Het aantal aanrandingen (al of niet met geweldpleging) van minderjarigen is in ons land in de loop der jaren vrijwel constant. Het is beslist onwaar, dat we hier voor een verontrustende stijging bang moeten zijn. Wel is het waar, dat we er meer over lezen en horen. Vroeger werden dit soort misdrijven niet in de krant vermeld. Tegenwoordig kan dat blijkbaar wèl, zonder dat de abonné's boos worden. En laten we eerlijk zijn, die kranten doen dat niet zo maar, zij weten dat het grote lezerspubliek dergelijke verhalen gaarne leest. Sommige officieren van justitie stimuleren de kranten zelfs om het publiek bekend te maken met wat zich aan ontucht afspeelt in de duistere uitwassen van onze grote steden. Het lijkt daardoor alsof dit alles de laatste tijd toeneemt, maar hier corrigeren de nuchtere cijfers. We leven echt niet in een land, waarin het onvei- | |
[pagina 36]
| |
lig wonen is. Wáár men ook met vakantie deze zomer in of buiten Europa vertoeft, steeds zal dat landen betreffen, waar de cijfers van dit soort misdrijven (hier meer, daar minder) hoger, meestal veel hoger zijn. Daarom is er geen reden tot paniek, zelfs niet tot ongerustheid. Nu evenmin als tien jaar geleden, toen niemand nog over aanrandingen van kinderen sprak. Het is de grote publiciteit, die deze afschuwelijke kwesties tot ver boven hun afmetingen heeft opgeblazen. Tenslotte - en dat is de reden waarom juist in dit hoofdstuk in het kort het sexueel misbruiken van kinderen aandacht kreeg - nog dit, speciaal aan het adres van de vele vaders en moeders, die zich zorgen maken. Ook deze sexueel gestoorden mensen zijn eens kind geweest, ook zij hebben een vader en moeder gehad. Vele sexmisdrijven kunnen herleid worden tot een gestoorde sexuele opvoeding, tot een falen van hun opvoeders in dit opzicht. Als we dan ook vinden, dat er iets gedaan moet worden aan dit soort misdrijven, dan moeten we zien, dat ze voorkomen worden. Dat is geen taak voor justitie of psychiaters, maar voor ons, vaders en moeders, die verantwoordelijk zijn voor de opgroei van onze eigen kinderen, verantwoordelijk ook voor hun sexuele ontwikkeling. Daarom getuigt het van werkelijkheidszin om in plaats van anderen de schuld te geven of dit probleem te laten oplossen, zelf de hand in eigen boezem te steken. Want dat heeft werkelijk zin en dat is werkelijk belangrijk. De zorg voor een verantwoorde, eerlijke sexuele opvoeding van onze eigen kinderen is het beste middel om hun sexuele scheefgroei te voorkómen. Daarmede helpen we onze kinderen in het weerstand bieden aan de verleidingen van sexueel gestoorde volwassenen, maar daardoor wordt tevens het aantal sexueel gestoorden van de volgende generatie beperkt. Er zijn ouders, die hun kinderen judo en jiu-jitsu laten leren om mogelijke aanranders te kunnen afweren (iets wat op zich niet veel effect heeft). Maar laten deze ouders toch in ieder geval hun kinderen de juiste sexopvoeding geven en hen inlichten over wat er in deze nu eenmaal onvolmaakte wereld te koop is. En bovenal: | |
[pagina 37]
| |
laten we voorkomen, dat een van onze eigen kinderen door onze schuld en onze nalatigheid in de opvoeding, uitgroeit tot een sexueel gestoorde. Tot iemand, die andere vaders en moeders dan later misschien ook een ‘beest-mens’ zullen noemen, maar die in wezen een produkt is, een wanprodukt van onze opvoeding! Dáár ligt ons aller taak en de rest kunnen we met een gerust hart aan de bevoegde autoriteiten over laten. |
|