Ramp en misdaad. 1623-1638
(1924)–Arnaud de Trega– Auteursrecht onbekend
[pagina 196]
| |
De misdaad.De verdubbelde Hollandsche wacht voor de Lanscroon, hield het opdringende volk op afstand en liet alleen degenen passeeren, die voorzien waren van een toegangsbewijs. Telkens wanneer een der kopstukken van de Hollandsche kolonie, het gebouw betrad, ging er een gejoel op uit de menigte en toen deze een dreigende houding aannam en met menig Hollander handgemeen werd, deed de wachtcommandant, met de wapens, de straat ontruimen. Golstein en de zijnen, gingen het gebouw binnen, door de deur ‘Achter het Vleeschhuis’, alwaar de beschuldigden, reeds in den vroegen morgen, waren binnengebracht. In de Gothische zaal, een ruim vertrek, werd de vierschaar gespannen. De geheele krijgsraad was present. De commandant Golstein troonde in het midden, met Jacob Fischbach aan zijn rechter- en Hofmeyer aan zijn linkerzijde. Vervolgens hadden plaats genomen: Majoor Gevertzhaen; Haulmetz; Homme; Hay; majoor Isendooren; kapitein Creussen; Hogendorp; Thyl; Thousin; Weyer; Winsem; Cabrill; Schimmelpenning; van Aer; Haen; Marigny en Lasalle. Achter de tafel zaten Ludovicus met 5 andere dominés, benevens, links en rechts, een dertigtal hollandsche ambtenaren, hetzij in functie, hetzij als nieuwsgierigen. Boven het gestoelte van den voorzitter duidde een leeg vak de plaats aan, waar vroeger een schilderij, voorstellend den Christus aan het Kruis, gehangen had. De overigen muurschilderingen beeldden de momenten van de Maestrische historie uit. De dood van St. Servatius, 384. | |
[pagina 197]
| |
De wijding van St. Lambertus tot bisschop, 668. De intocht van Keizer Otto de Groote, 936. De schenking van Maestricht aan den bisschop van Luik, bevestigd 985. De H. Bernardus van Clairvaux den nieuwen kruistocht predikend 1145. Hendrik I van Brabant, de burgers van Maestricht het recht gevend. om hun stad te omwallen en te verdedigen, 1229. De bisschop van Luik en de hertog van Brabant teekenen de 23 artikelen der ‘Alde Caerte’, 1283. Jan van Arkel en Wenceslaus en Johanna van Brabant de vrijheden en privilegien der stad bevestigend, 1372-1379. Belegering door de Luikenaer, 1407. De blijde inkomste van Philips, Hertog van Bourgogne en de bevestiging van de privilegien der stad 1431. Eedsaflegging van Karel de V in de St. Servaes op de privilegien der burgerij 1529. De verdediging der stad tegen de Spanjaarden 1579. De schilderijen, deels geschonden door de beeldstormers, vormden in hun voorstellingen van roem en vrijheid, diepe contrasten met het levende beeld van ramp en verdrukking, die thans over de stad gekomen waren. Aan de linkerzijde was, omgeven door een staketsel, plaats geruimd voor de beklaagden. Rechts stond een lezenaar, waaraan de verdediger kon plaats nemen. De tribune was, om de twee plaatsen, bezet met een militair en de groote ingangsdeur, was, van binnen en van buiten, van een wacht voorzien. Klokslag half tien van den 19n Juli, opende commandant Golstein, in naam van de Hoog Edelmogende Staten, de zitting. Volgens voorafgegane afspraak, zou alles vlug in zijn werk gaan, omdat de krijgsraad van oordeel was, dat deze geheele openbare zitting slechts een formaliteit beteekende. De beschuldigden werden, binnen geleid, deels gesleept, deels gedragen. Een rilling voer door de vergadering. | |
[pagina 198]
| |
Het waren allen wrakken van menschen, behalve Lansman, die er beter aan toe leek dan de anderen. Hij zat aan den rechterkant, in de nabijheid van Ludovicus, die hem toefluisterde: - Moed, vriend Lansman; dit alles is, voor wat U betreft, slechts een formaliteit. Houd uwe beschuldiging staande; morgen betreedt gij het schavot aan de eene zijde, om het aan de andere, als vrij man, te verlaten. Nadat Golstein, het ‘afschuwelijk verraed’ in hoofdfeiten had voorgelezen, zei hij: - De krijgsraad heeft in gestrenge onpartijdigheid en veelvuldige vergadering, deze voor het Hollandsche Vaderland zoo hoogst gevaarlijke zaak, in alle onderdeelen, onderzocht en is, met algemeene stemmen tot het besluit gekomen, dat de hier aanwezige negen verdachten, allen bij het verraad betrokken zijn. Alvorens ons laatste woord in deze te spreken, is het ons goeddunken, de aangeklaagden in de gelegenheid te stellen, zich alsnog in het openbaar, zelf te verdedigen, of te laten verdedigen. Allen, behalve Jan Lansman, ‘bierbrouwer in de Halve Maen’ hebben als hun verdediger gekozen, heer Paludanus, Doktor in de Rechten, wien ik aanstonds het woord zal verleenen. Thans is het woord aan den heer Auditeur. Jacob Fischbach stond op. Met een glimlach op het uitgestreken gelaat, las hij als volgt: Gezien de moordadige aanslag dewelke de Koning van Spanje en zijn dienaren, waaronder de bisschop van Luik, allen onze vijanden, op deze stad heeft ondernomen, en welke aanslag, door de genadige Voorzienigheid Gods, tijdig ontdekt is; zoo hebben wij deze zake in alle onderdeelen geexamineerd en bevonden, dat brouwer Lansman, pater Vinck, cornet de la Cour en zijn echtgenoote Agnes de Borea, daadwerkelijk plichtig zijn: dat behalve meerdere voortvluchtigen, waaronder de graven de Leegtenborg en de Feria en de metselaar Rompen, plichtig zijn aan genoemd | |
[pagina 199]
| |
verraad, wegens het niet overbrengen aan den Heer Commandant van de kennisse die zij ter zake droegen, dewelke met name genoemd; Toussain Silvius, Kapelaan van O.L. Vrouwe; Pater Gerard Pasmans, Jezuit; Broeder Philips Notin, Jezuit; Pater Joh. Baptista Boddens, Rector der Jezuiten. Gelijk in de uitvoerige stukken is neergelegd, zijn al de genoemden schuldig aan hoogverraad en reken ik het mij ten plicht, aan den Hoogedelgestrengen Krijgsraad, als volgt te requireeren: Agnes de Borea, huisvrouwe Claude de la Cour, geboren te Wylré, oud omtrent 41 jaar, met het zwaard te straffen, totdat de dood zal volgen. Claude de la Cour, geboren te Combe, parochie Jugelien, bij Genève, oud omtrent 34 jaar, met het zwaard te straffen, totdat de dood zal volgen, daarna zijn lichaam te vierendeelen en aan de vier hoofdpoorten der stad op te hangen en voorts het hoofd op een staak te plaatsen, op het bolwerk de Duyve, tot afschrikwekkend voorbeeld, Leenaert Caeters, metselaar, oud omtrent 45 jaar, geboren te Maestricht, met het zwaard te straffen, totdat de dood zal volgen, en voorts zijn hoofd op een staak te plaatsen, op het bolwerk de Duyve, tot afschrikwekkend voorbeeld. Jan Lansman, burger en brouwer dezer stad, oud omtrent 35 jaar, met het zwaard te straffen, totdat de dood zal volgen, daarna zijn lichaam te vierendeelen en aan de vier hoofdpoorten der stad op te hangen, het hoofd op een staak te plaatsen, op het bolwerk de Duyve, tot afschrikwekkend voorbeeld en voorts al zijn goederen verbeurt te verklaren. Pater Servatius Vinck, Minderbroeder, geboren te Maestricht, oud omtrent 37 jaar, met het zwaard te straffen, totdat de dood zal volgen, het hoofd op een staak te stellen en het lichaam te begraven, anderen ten voorbeeld. Toussain Silvius, geboren te Visé, kaplaan van O.L. Vrouwe, oud omtrent 30 jaar, met het zwaard te straffen, totdat de dood zal volgen en het lichaam te begraven, anderen ten voorbeeld. | |
[pagina 200]
| |
Pater Gerard Pasmans, priester der Societeit van Jezus, geboren te Wezel, oud omtrent 50 jaar, met het zwaard te straffen, totdat de dood zal volgen en het lichaam te begraven, anderen ten voorbeeld. Philips Notin, leekebroeder, bedienende het officie van procureur van het College der Jezuiten, geboren te Yperen, oud omtrent 36 jaar, met het zwaard te straffen, totdat de dood zal volgen, het hoofd op een staak te plaatsen en het lichaam onder de galg te begraven, anderen tot afschrikwekkend voorbeeld. Pater Johannes Baptista Boddens, priester der Societeit van Jezus en Rector van het Jezuitenklooster alhier, met het zwaard te straffen, totdat de dood zal volgen en het lichaam te begraven, anderen ten voorbeeld. De auditeur legde zijn papier neer en ging zitten. De Voorzitter zeide: - Het woord is aan dokter Paludanus. Een man van ongeveer 60 jaren trad, te midden eener ijzige stilte, op den lezenaar toe. Zijn doordringende oogen weidden langs den krijgsraad en zijn blik scheen stil te staan bij elk zijner leden. Zoowel bij den voorzitter, als bij den auditeur Fischbach en den Secretaris Hofmeyer, sprak minachting uit zijn blik en toen zijn oog waarde langs de droeve rij van beschuldigden, moest hij moeite doen om zijn gevoelens van diepen weedom en verontwaardiging, over zooveel leed en onrecht, te bedwingen. - Edelgestrenge Heeren, Voorzitter, Leden en Auditeur! Wij aanvaarden hier het woord, niet als een gebruik maken van uw goeddunken, doch als een recht, om het Recht van al dezen te bepleiten. Recht over dezen kan alleen gesproken worden, door de eenig bevoegde Rechtbank, samengesteld volgens de aloude privilegien der Maestrichtsche burgerschap en wel naar ‘de oude Caerte’ reeds bevestigd in het jaar 1283 en plechtig hernieuwd op den 15 September van het jaar 1372. - Heer advokaat onderbrak Golstein, wij kunnen U niet aldus laten doorspreken. Wij treden op als krijgsraad: het militaire gezag schort alle burgelijke wetten op. | |
[pagina 201]
| |
- Uw zienswijze, heer Commandant, kan ik niet deelen. Door de tweeheerigheid van Maestricht en het bevestigde Recht van den Prins-Bisschop van Luik, met dat van den Hertog, kan deze krijgsraad, aannemende, dat hij de vertegenwoordiger is, van het Staatsche gezag, dat in de plaats zou getreden zijn van dat van den Hertog van Brabant, geen definitief vonnis wijzen, omdat dit alleen kan uitgesproken worden, door de gezamelijke commissarissen deciseurs. Bovendien blijkt uit de feiten, dat hier gedaagde burgers, behooren onder de jurisdictie van den Bisschop en niet onder die van den Hertog, in wiens plaats het Hollandsche gezag beweert getreden te zijn. - Ik herhaal U, dat de militaire rechtspraak boven elke andere staat. - Zelfs dit aannemende, heer Commandant, is het mijn plicht, U te wijzen op het capitulatieverdrag van 22 Augustus 1632, gesloten tusschen de Staten der Vereenigde Nederlandsche provincien en de Stad Maestricht, bij welk verdrag, speciaal onder de artikelen 6 en 7 de vroeger bestaande rechtspraak bevestigd werd. Het was dus uw plicht, ook als militairen, U te houden aan de overeenkomst geteekend door uw oppersten krijgsheer, Frederik Hendrik van Nassau. De bedoelde burgers hebben U dus geen rekenschap te geven van hun gedragingen. Voor wat de aanwezige vijf geestelijken betreft, zij onder uw aandacht gebracht, dat behalve het vorenbedoelde, zij krachtens diezelfde voorwaarden van capitulatie, niet verplicht waren of zijn, den eed van trouw aan de Hollandsche overheid te zweren, zoodat zij in hun geweten vrij bleven. Er is meer. Naar het bestaande algemeene recht, is niemand verplicht, aan de overheid kennis te geven van een aanslag, als hier bedoeld, zoo hij alleen daarvan kennis draagt, zonder in de daad zelf betrokken te zijn. Dit is te meer waar voor een Katholiek priester, die, gelijk pater Servaes Vinck, als zoodanig kennis heeft genomen van de daden van Lansman. | |
[pagina 202]
| |
- Hij heeft, evenals de Jezuiten, zelf daden van verraad gepleegd, riep Lansman uit. - Jan Lansman, antwoordde de advokaat, ofschoon gij mijn raad en bijstand niet gevraagd hebt, zeg ik U, begaan zijnde met uw lot en wetende wat U valschelijk is voorgespiegeld door dominé Ludovicus...... - Ik roep U tot de orde, zei Golstein. - Ik zei, hernam Paludanus, dat ik Lansman beklaag; ik geef hem in overweging, de korte levensuren die hem resten te benutten, zich los te maken van de intrigues waarvan...... Ik roep U andermaal tot de orde, heer Paludanus en ik zal U het woord ontnemen, indien Gij zoo voort gaat. - U hebt de macht, heer President, aan ons blijft het Recht. Ik zei, dat pater Vinck als priester, het biechtgeheim niet schenden wilde en niet schenden kon. Er is meer, de stukken waarop de heer Auditeur zich beroept, heb ik op het laatste oogenblik kunnen doorlezen en uit elken regel, evenals uit het verhoor en de getuigenissen van alle aangeklaagden, blijkt, dat zij tot verklaringen gebracht zijn, onder onmenschelijke en menschonteerende pijningen, tot verklaringen, zeg ik, die te voren door U en uw trawanten waren opgemaakt...... - Voor de laatste maal, waarschuw ik U, heer Paludanus; wij hebben U tot de verdediging toegelaten zonder daartoe verplicht te zijn. Gij bepaalt U niet tot de verdediging dezer negen landverraders, doch Gij verstout U, den krijgsraad te beschuldigen. Ten bewijze van onze lankmoedigheid, sta ik U toe, voort te gaan, mits Gij blijft binnen de perken der verdediging. - Ik neem akte van het feit, heer President, dat U mij bedreigt met onthouding van het vrije woord. Alvorens over te gaan tot elk der beklaagden afzonderlijk, mag ik niet verzwijgen, dat het mijn volle overtuiging is, dat de Hollandsche bezetting dezer stad, op last van de Hoog Mogende Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, zooals o.m. blijkt uit de instructie voor Jacob Fischbach, auditeur, naar een voorwendsel gezocht heeft, om onder schijn van recht, in deze stad, het Katholiek ge- | |
[pagina 203]
| |
loof te treffen in zijn priesters en de vrijheden en rechten der burgers in...... Paludanus kon zijn zin niet voleindigen. Niet alleen Golstein, doch de heele krijgsraad vloog op om te protesteeren. Te midden der algemeene verwarring riep Golstein uit: - Ik ontneem U niet alleen het woord, doch ik stel U in beschuldiging wegens beleediging van den krijgsraad en de Ho. Mo. Heeren Staten-Generaal. Kapitein Haen, neem hem gevangen, de krijgsraad zal over hem beslissen. Ruwe soldatenhanden grepen Paludanus vast en sleurden hem de vergaderzaal uit. Nadat Golstein en de overige leden zich een kwartier uur hadden teruggetrokken, namen zij opnieuw plaats en de secretaris Hofmeyer deed voorlezing van het vonnis: De Edelgestrenge krijgsraad, de ter zake dienende feiten, in alle deelen, volkomen onderzocht hebbende; Gezien de leelijke en schandelijke verraderij van onleidelijke en schrikkelijke gevolgen, strekkende tot merkelijke groote ondienst van den lande en nadeel dezer stad en den ondergang van menige duizenden onnoozele zielen, hetwelk in een land van orde en goede regeling geenzins getolereerd is, naar anderen ten voorbeeld, met alle getrengheid behoort gestraft te worden, zoo is het, dat die van den Edelgestrengen krijgsraad, na rijpe deliberatie, gelet hebbende, waarop te letten stond, zijnde uit zekere consideratien meer genegen om te prefereeren gratie voor rigeur, doende niettemin recht, verklaren schuldig aan crimen laesae majestatis, over zulks met dezen veroordeelen, gebracht te worden naar de plaatse daar waar gewoonlijk justitie gedaan wordt en aldaar geexecuteerd te worden met het zwaard, zoodat de dood zal volgen en wel te weten; Agnes de Borea, Claude de la Cour, Leenaert Caeters, Jan Lansman, Servaes Vinck, Toussain Silvius, Gerard Pasmans, Philippo Notin en Johan Baptista Boddens, allen volgens het rekuisitor van den Heer Auditeur. Verder besproken zijnde, dat al de veroordeelden paapsch gezind, alzoo buiten twijfel als papen zullen begeeren te biechten, zal dit, in gevolge het capitulatieverdrag toegestaan worden | |
[pagina 204]
| |
al dan niet? Waarop goedgevonden is, dat al deze verraders zullen uitgesloten zijn van de privilegien der capitulatie, welke previlegien alleen toegestaan zijn aan brave burgers en geestelijken. Dat men ook uit de verklaringen van pater Vinck en pater Pasmans geinformeerd is, van de kwade streken die onder de biecht schuilen en tot prejuditie van een vastgestelde republiek kan gepractiseerd worden. En dat men verzekerd is, dat men buiten de oorbiecht zalig kan worden en gehouden is, de menschen tot God almachtig, den rechten biechtvader te wijzen. Verder geresolveert, dat geen papen, maar alleen Hollandsche predikanten, bij de veroordeelden zullen toegelaten worden, die hun uit Gods Woord troosten en tot den rechten biechtvader wijzen om vergiffenis van hunne zonden te verkrijgen en alzoo zalig te mogen worden. Aldus gedaan te Maestricht den 19 Juli 1638 Ter ordonnantie van denzelve Jacob Fischbach Auditeur. - De terechtstelling zal morgen plaats hebben. De zitting is gesloten, zoo luidde het slotwoord van Golstein. De vergadering liep leeg. Toen de veroordeelden, langs den krijgsraad, naar hunne cellen werden geleid, zei kapitein Hoogendorp, die bij de marteling zijn knecht Christophel wegjoeg, omdat hij geweend had, toen hij pater Vinck hoorde kermen ‘die hond zal niet meer tegen ons blaffen’, vrouwe Peerlings’Ga naar voetnoot(*). - En morgen, als hij naar het schavot geleid wordt, zal ik hem nog met een pot vuiligheid bedekken, antwoordde zij. - Wat aan hem te doen is, is aan mij, zei vrouw Sleussel. - Gij hebt de voorkeur, lieve vriendin; de nacht is lang en donker; ga, met de predikanten, uw laatsten groet brengen aan uw grooten vriend en vijand. Wie weet wat er nog gebeuren kan. | |
[pagina 205]
| |
- Zwijg, vrouwe Peerlings. In U is haat, in mij is nog liefde. Pater Vinck kwam nader; zijn kreupele lichaam droeg het hoofd fier omhoog, het oog ten Hemel. - Servatius! Servatius wees mijn! Hij schreed voorbij, gaande naar de laatste nacht, waarin hij en de zijnen, tot het laatst, in zielepijn, gemarteld werden, door de Hollandsche predikanten. Zij zon nog op middelen tot verleiding en eilde de straat op, niet wetende waarheen. Hij streed voor zijn geloof tegen de verleiding der Hollandsche predikanten en bad zijn laatste getijden ter bereiding van zijn zekeren weg naar het eeuwige leven. Het was haar, als stond zij aan den vooravond van den eeuwigen dood, haar voortjagend in de laatste levensuren naar het schavot, nu haar tegen greizend, dan weer vriendelijk wenkend, om in den dood in het niets, uitkomst te vinden voor haar liefdeleed. - Neen, ik niet, dacht zij, hij, hij! Morgen zal ik hem bezitten. De honger van mijn vleesch zal ik stillen in den laatsten kus op zijn stervenden mond. Hofmeyer heeft het mij beloofd...; sterf Katholieke monnik, die niet wil leven voor mij. Gij zult voortleven in mijn gedachten en zoo uw hooger leven bestaat, zal mijn ziel U vervolgen en vinden. Zij stond aan de deur harer woning in de Helstraat en deinsde terug van schrik, toen zij plotseling een monnik voor haar zag staan. - Wie zijt gij, wat wilt gij? - Ik ben de wreker van het onrecht, waaraan ook gij schuldig staat. - Wat wilt gij van mij? - Jezabelle de Rax, vrouwe Sleussel, waartoe zijt gij gekomen? - Antwoord, wie zijt gij? - Ik ben de kluizenaar van St. Gerlach, vroeger Henri, graaf de Leegtenborg. Ik ben gekomen, om nog dezen nacht met de mijnen, te trachten, den negenvoudigen | |
[pagina 206]
| |
moord van den dag van morgen te verijdelen. Ik geef U een laatste kans. Open ons de gevangenis en wij brengen allen buiten de poorten. - Henri - Jezabelle! Wat is de prijs? - De rust van uw geweten. - Henri, bemint gij mij nog? - Meer nog dan vroeger, zijt gij onwaardig. - Dan zult gij sterven met de anderen. - Vrouwe Sleussel, het zou mij een eere zijn, doch ik hoop te leven, om de anderen, te kunnen wreken. Even geheimzinnig als hij gekomen was, verdween hij in de duisternis. Zij trad haar huis binnen, onmachtig om hare bedreiging ten uitvoer te brengen.
***
Het negenvoudig doodvonnis was spoedig bekend geworden aan de geheele burgerij. Golstein had het garnizoen geconsigneerd en op alle voorname punten der stad, extra wachten gesteld, tegen elke gebeurtenis. Het geknechte Katholieke volk van Maestricht balde in wanhoop de vuisten; de macht was aan de Hollandsche geuzenregeering wier schavot was opgericht op het Vrijthof bij de Hoofdwacht, tegenover de St. Servaes. Vanaf de Lanscroon in de Groote Staat, tot aan het Vrijthof, waren de burgers van Maestricht in dichte rijen samengeperst, om de laatste eer te brengen aan de negen martelaren van de stad van St. Servaes. Kapelaan Silvius en de paters Vinck, Boddens en Pasmans hadden gedurende de afgeloopen nacht hun Katholiek geloof verdedigd tegenover de Hollandsche dominés en op het laatst weigerden zij een teug Spaanschen wijn, hun aangeboden door de vrouw van den provoost, die lid was van la Tau, zeggende, dat zij gewoon waren nuchter het sacrificie op te dragen en dat zij ook nuchter het sacrificie hunner ziel aan God wenschten te brengen. De doodenstoet zette zich in beweging; het was 10 uur in den morgen van 20 Juli 1638; de klokken beierden den | |
[pagina 207]
| |
veroordeelden haar laatsten groet; het Maestrichtsche volk viel op de knieën en weende, de Hollandsche soldaten hielden de biddende menigte in bedwang; achter de puien brandden de bewoners kaarsen aan heiligen beelden in rouw en op de tribune, om het schavot, verlustigden officieren en ambtenaren zich in het komend festijn. De veroordeelden waren uit hun cellen gesleept, omgeven door dominés, hen tot het laatste oogenblik martelend in hun Katholieke overtuiging. De negen martelaren naderen. De Maestrichtsche vrouw, Agnes de Borea, het hoofd geheven, schrijdt voort met mannenmoed. Haar man, Claude de la Cour, de dappere, wien het niet gegeven was, zijn edele echtgenoote, voor het laatst, te mogen omhelzen, offer van burgerdeugd en soldatenplicht, gaat, als gaande weleer in den strijd voor de geliefde vaderstad, opgewekt naar den dood. Leenaert Caeters, de eenvoudige Maestrichtsche poorter-metselaar, zich bewust van zijn daad van burgerzin, groet met fierheid zijn gildegenooten, als zeggende: ‘Ik ben de eerste onder mijns gelijken’. Jan Lansman, nog door het Maestrichtsche volk gehouden voor even eervol als zijn voorgangers, met lichten tred, steeds wanend, naar de beloften van dominé Ludovicus, een schijngang te doen naar het schavot. Servaes Vinck, met opgeheven hoofde. Het Katholieke volk ziet hem, gelijk het hem zag, jarenlang, als de gevierde kanselredenaar, de vrome priester, de heilige monnik, de koene strijder op de wallen in 1632. In wezen strompelt hij voort, een skelet, met lange haren en baart, door de wormen, in het onrein der maandenlange gevangenis, bezocht. Toussain Silvius, de brave, onschuldige kapelaan van O.L. Vrouwe, in zijn laatsten gang, zijn snikkenden ouden vader troostend langs den lijdensweg. De edele Pasmans S.J., gedragen door vier cellebroeders, niet meer kunnende gaan, tengevolge der onmenschelijke marteling. Broeder Notin, in Katholieken eenvoud en zelfbewustzijn, als lid der Societeit van Jezus. | |
[pagina 208]
| |
De evenals al de zijnen, onschuldige Boddens S.J., met verlamde hand, edelman als pater Pasmans, wien de beul niet aanraken mocht, in wien de geuzen hun meerdere zien en wiens grootste schuld is, zijn lidmaatschap der even gehate als geduchte Societeit van Jezus. Bij ‘den Wintmolen’ staat kapelaan Christiaan van de Walle, die hun allen de absolutie geeft. De trommen roffelen. De veroordeelden bestijgen het schavot, de beul treedt naar voren, de auditeur leest het doodvonnis. Agnes de Borea is de eerste. Zij weigert den blinddoek, heft hare oogen ten Hemel en naar de St. Servaes; dan waart haar blik langs de dichte rijen van het Maestrichtsche volk en terwijl de beulsknechten haar grijpen, trekt zij onverwachts uit haar boezem een doek. Zij zwaait de wit-roode vlag met de Ster en het Heilig Hart. De bijl valt en haar laatste uitroep ‘Vivat Maestricht’ vindt zijn echo in een duizendvoudigen kreet van bewondering en afgrijzen der omstaande Maestrichtenaren. Claude de la Cour en Caeters sterven zooals het Maestrichtsche soldaten en poorters betaamt. Lansman wordt op zijn beurt gegrepen en terwijl Ludovicus hem nog verzekert, dat het voor hem slechts een schijnvertooning is, rolt zijn hoofd van het schavot. Het is de beurt van Pater Vinck. Hij hoort zijn vonnis, keert zich tot het volk, als stond hij op den preekstoel en zegt. Dierbare Katholieke medeburgers, Alvorens voor den eeuwigen Rechter te verschijnen, verklaar ik nogmaals, wederrechtelijk door den Hollandschen krijgsraad te zijn veroordeeld. Ik heb met de hulp van Jezus-Christus, zijn Heilige Moeder en Sint Franciscus, mijn plicht kunnen vervullen tot het laatst. Blijft trouw aan de vaderstad en standvastig in het Katholiek geloof; onderhoudt wat ik U jarenlang heb geleerd. Tot weerziens Maestricht! dierbare Stad van St. Servaes! Vaarwel mijne vrienden. Bidt God voor mijne ziel. | |
[pagina 209]
| |
De beulsknecht nam hem den mantel af, ontdeed hem van zijn bovenkleed en verbond hem de oogen. Hij wees den predikant terug en terwijl hij prevelde: ‘Maria, Moeder der Gratie, Moeder der bermhertigheid’, sloeg de Hollandsche beulshand toe. Kapelaan Silvius, hoorde zijn doodvonnis met grooten moed aan en beleed de laatste maal zijn onschuld. Hij wilde zich verder tot het volk richten, doch de knechten dwongen hem te knielen. De beul hief zijn bijl, doch was zoo onder den indruk, dat de slag in de schouders viel. Het gezicht van het krimpende lichaam, bracht hem nog meer van streek; hij sloeg andermaal en nogeens; nog hing het hoofd aan het verminkte lichaam, totdat de beulsknecht het met een mes afsneed. Broeder Notin, alvorens het hoofd op het blok te leggen, riep God tot getuige aan van zijn onschuld en toen hij zijn ziel aanbeval aan God en de Heilige Maagd, trachtte de predikant Ludovicus nog hem zijn geloof te doen verzaken. - Laat mij met vrede, zei de edele broeder, ik ben geboren in het eenig ware Roomsch Katholiek geloof en zal daarin sterven. Pater Pasmans, oud-kapitein en edelman, besteeg het schavot met de waardigheid van den priester-jezuit en den moed van den soldaat. Nadat hem zijn vonnis was voorgelezen, richtte hij zich tot de menigte en sprak: Ik roep tot getuige mijner onschuld God en alle koren der engelen. Al wat ik heb onderteekend, is onwaarheid, het werd mij afgedwongen door onverdraaglijke pijniging. Van edelen bloede zijnde, mocht de beul hem niet aanraken, Hij weigerde den blinddoek, legde zijn hoofd op het blok, de bijl viel. Onmiddellijk daarna was de beurt aan Rector Boddens. Zijn lichaam was zoo gehavend door de onmenschelijke martelingen, dat hij niet gaan kon en op een stoel, door vier cellebroeders, het schavot opgedragen moest worden. Hij hoorde zijn vonnis in groote kalmte aan en zei: | |
[pagina 210]
| |
‘zooveel woorden, zooveel leugens’. - Hollandsche beul, zoo ging hij voort, Gij zult mij niet beroeren, ik zal mij zelf bereiden. Hij bond zich den blinddoek voor de oogen en hernam: Beul doe uw werk. Jezus, Maria, in uwe handen beveel ik mijnen geest. Hij ontving den slag, die zoo hevig was, dat zijn lichaam achterover viel. Weer roffelden de trommen. Het volk werd uit elkaar gedreven en terwijl de beul en zijn knecht twistten over den rok van pater Vinck, maakte Hofmeyer zich meester van het bloedende hoofd. Nadat de avond gevallen was, begaf hij zich naar de Hefstraat, beladen met den afschuwelijken last. Het hart bonsde hem in het lijf. Zooeven had hij vernomen, dat Boosselois, tijdens de terechtstelling, onder het uitspreken van godslasteringen, te midden van het volk, was neergevallen en de apotheker Willem van den Dries, slechts den dood had kunnen constateeren. Het was, alsof uit de plooien van zijn mantel, een laatste vermaning tot hem kwam. Werktuigelijk drukte hij zijn arm vaster om het pak en versnelde zijn gang, overleggend hoe hij zich en zijn geschenk zou aandienen. Hij betrad het huis van zijn geliefde, ijlde de trappen op, maakte het pak los, greep een schotel van den muur, stiet de deur open en bood haar den bebloeden en bloedenden liefdeprijs. Doodsbleek sprong zij op, ging een schrede terug, om zich dan, als in waanzin, te storten op het lijkkleurige hoofd. Zij greep het bij de lange haren en drukte een warmen kus op den kouden, bloedenden mond...... - Bitter is de liefde, gilde zij uit Gij!...... Hofmeyer, gij zijt de schuldige!...... ellendeling!...... moordenaar!...... Het lijkenhoofd, bij de haren, in de linkerhand geklemd, stortte zij zich, met haar dolk, op den onverlaat, wierp het hoofd van Vinck op het Judaslijk en ijlde weg, voort, ver, ver weg.......................... |
|