| |
| |
| |
De martelaren.
Zij legde de laatste hand aan haar wulpsch toilet, als ging zij naar een bal, om er, door hare natuurlijke bekoring, geholpen door muziek, dans en drank, de zinnen te prikkelen der omgeving.
Nimmer had zij zich zoo gesmukt; kleur en snit harer kleeding, kapsel en schoeisel, bloote armen en naakte borst, maakten haar, als een vrouw van liefde, tot ongebreidelde hartstocht, tot wreedheid en misdaad.
Hij zal mij niet weerstaan, sprak zij, na een laatsten blik in hare spiegels geworpen te hebben.
- En als hij standvastig blijft, zei Hofmeyer.
- Hij zal niet.
- En als als hij U toch weerstaat?
- Zwijg......... Laat mij nog de hoop der wederliefde, al ware het slechts een korte wijle. Aanstonds begint het festijn van leven in liefde, of dood.
- Ah! gij twijfelt reeds.
- Ik heb in alles voorzien en de gevolgen overwogen van de beide uitersten.
Hij zal mij beminnen, zijn paapsch bijgeloof afzweren en vrij zijn, of......
- Of?
- Of al wat de haat der hel kan ingeven aan een mensch, om een ander mensch te doen lijden, zal aan hem geschieden. Het zal een festijn worden van godsdiensthaat en liefdewraak...... Maar neen! binnen een uur ligt hij aan mijn voeten.
- Of?
- Wat er ook gebeure, eerst zult gij heer Hofmeyer in alles, maar ook in alles mij helpen, vóór aleer.........
- Uw dienaar, schoone vrouw.
- 't Is tijd.................. Geef mij mijn mantel. De
| |
| |
draagkoets is voor; ik ga het Dinghuis binnen in de Jodenstraat en gij zorgt, dat ik met hem alleen blijf, totdat ik een teeken geef. Om negen uur komt de geweldiger; geve de hemel of de hel, dat zijn beulshand hem niet beroere.
Op last van den krijgsraad moest pater Servatius Vinck reeds om acht uur op den pijnstoel: ‘eene nieuwe soort van pijnbanck bijnaer op deze soort of fatsoen: een leege voetebanck, of wel een Bourgondisch Cruys, hetwelk noch gans scherp was, noch oock seer bot, daer den plichtigen nake om hoogh van boven insittend, hem bewaerende voor het gewicht zijns lichaems ende niet sitten conde om de enghte van onder, zijnde van plaatsen gesteld worden. Handen en voeten van achter gebonden, met de leste vingers op den rugge met banden en kantige stekende boijen gehalden sittende; aan den hals was eenen ijsere halsbandt met drij rondekens van ijsere scherpe pinnen opwaerts en nederwaerts heel recht tegen gekeert, opdat de ellendigen hem nergens sonder grouwzame steken seoude kunnen keeren, want den halsbandt was van de vier hoecken van de plaatse vast’.
Herhaaldelijk was de gevangene, bij het verhoor door den krijgsraad, met de marteling op dezen stoel bedreigd.
Tegen half acht hoorde hij de zware stappen der soldaten zijn cel naderen; met ruw geweld werd hij aangegrepen en voortgeduwd tot in den folterkelder.
‘Nadat hij voor het vuur en den pijnstoel geleid was, viel hij op de knieën, nam den halsband in de hand, den Almogenden God biddend om sterkte’.
- Heer, 't is heden Passiezondag, zoude ik weerdig zijn om uw Cruys helpen te dragen en den halsband kussend, stond hij op en riep uit: ja Heere, mijne God, betrouwende op uwe Almogende Gratie.
- Roep de menschen aan, instede van uw Goden en gij zult vrij zijn, beet Hofmeyer hem in het oor.
- Zweer de afgoderij af; zeg dat de Jezuiten het verraad hebben gepleegd, zalfde dominé Ludovicus.
Eenige ruwe soldaten ontkleedden hem en plaatsten hem in den ijzeren stoel, de handen om de leuningen en de voeten bij den grond vastgeklemd. Om zijn hals werd den
| |
| |
band met ijzeren pinnen gelegd en vastgemaakt, aan de vier muren. Een beweging was niet mogelijk.
Bij den pijnstoel was een verplaatstbaar vuur aangelegd, dat, met eenige kaarsen, den kelder spookachtig verlichtte.
Ofschoon den soldaten gelast was, geen geweld te plegen totdat het sein zou gegeven worden, was de verdachte uren lang een voorwerp geweest van spot en grove beleediging.
Eene wekenlange gevangenis en geestelijk lijden, hadden hem zichbaar getroffen.
De torenklok sloeg half negen: nog een half uur en de marteling zou beginnen.
Met gesloten oogen, bad de ongelukkige om kracht tot weerstand, niet vermoedende, dat een nog andere, vreeselijker pijniging zou voorafgaan.
In de diepe kelderstilte hoorde hij plotseling zijn naam. Hij opende de oogen, om ze weer onmiddellijk te sluiten.
Voor hem stond de vrouw, die tot instrument gebezigd werd om den Katholieken priester-monnik te doen verzaken.
- Servatius, zoo vleemde zij, ik ben gekomen om U te bevrijden, open de oogen, zie mij aan en luister. Liefde, rijkdom, eer en genot zullen uw deel worden.
Gij weet dat ik U bemin - ik kan U thans met mijn liefde het leven hergeven - een leven van zalig elkaar bezitten - laat mij U omhelzen en kussen -
Voelt gij niet uw machteloosheid? - Weet gij niet dat ik alles kan, dat gij een werktuig zijt in mijne handen?
Neen, edele Servatius, gij zult mij niet weerstaan; hoor de zang mijner liefde - zie en ruik de weelde van mijn lijf, drink de adem van mijn hartstocht, voel mijn vleesch......
Wees de mijne, ik ben de uwe, uw beminde, uw slavin......
Vier uw haat aan mij in liefde: sla mij, mishandel mij, en ik zal mij baden in al de zaligheid van mijn liefdelijf.
- Het wordt een huwelijk van Rome en Dordt, knarste Hofmeyer, die aan den trap stond te luisteren.
- Komaan Servatius, hier ben ik, ik kan uw boeien slaken......
| |
| |
Zij was hem steeds dichter genaderd; nog hadden hare vingeren hem niet beroerd of hij opende de oogen.
Verschrikt sprong zij achteruit.
Geheel zijn wezen was omstraald door helder licht; zijn oogen schoten vuur en het was als naderde hij haar, in dreigende houding.
Zij week terug en op haar angstkreet snelde Hofmeyer haar te gemoet en ving haar op in zijn armen.
Weldra kwam zij tot bezinning en zag haar slachtoffer, steeds onbeweeglijk, op den pijnstoel zitten.
Als eene furie sprong zij op hem toe en onder het gegrinnik van Hofmeyer en de beschonken soldaten, gaf zij zich over aan de afschuwelijkste uitingen van haar versmade liefde, gekrenkten trots en diabolischen haat.
Brave Vinck, heldhaftige Servatius, vrome monnik, kuische priester,...... gelijk gij mijn liefde versmaadt, zult gij mijn haat verduren.
Ik vervul mijn plicht; ik ben de geesel in de hand van de Staatschen - Gij zult sterven, paapsche hond, langzaam met veel pijn - Gij zult de hel leeren kennen, waarmede gij het bedrogen volk, bedreigd heb - gij zult opbiechten het geheim uwer biechtelingen.
Vooruit soldaten! Rakel het vuur op!
Hofmeyer, gij hadt gelijk - hoor! hij zingt de litanie der H. Maagd, straks hooren wij zijn jammeren in refrein. Het festijn gaat beginnen... waar is de beul?... hij is geen ware beul... roep kapitein Hoogendorp... vooruit vrienden! Geen medelijden voor den verrader-afgodendienaar; geen marteling te wreed......
Vooruit vrienden! de prijs is hoog voor allen en met de belooning voor den besten onder U, kunt gij vrouwen en wijn koopen naar hartelust.
Goed zoo; het wordt een hellepijn. Bindt hem de beenen wijder uit elkaar en dan langzaam, dichter bij het vuur, totdat hem de ‘virilia’ van het lijf gebrand is.
Zij spuwde hem het schuim van haren mond in het gelaat en sloeg hem met de rijzweep van Hofmeyer.
- De Krijgsraad! riep de wachter bij de folterkamer en het gerecht verscheen, in de personen van zeven Staat- | |
| |
sche officieren, meest onder den invloed van het feest bij Golstein.
- Kapitein Hoogendorp nam een der koorden waaraan de halsband van den martelaar gebonden was, sloeg er op, zoodat de pennen hem in den hals drongen en schaterlachte ‘Deze koord is goed om mijn paerd te binden’. De beul, die in de bedwelming van den drank, kracht was gaan zoeken voor de uitoefening van zijn plicht, zei toen hij terugkeerde: ‘de halsband is vaster getrokken, er schijnen hier meer beulen te zijn dan ik’.
Hofmeyer iiad zich dit genot gegund.
De soldaten, niet beter dan hun officieren, wedijverden in al wat een dronken soldatesque vermag.
Het vuur werd heviger gestookt en dichter bij den martelaar geschoven.
De veile deernen Sleussel, Peerlings en de haren, met de Staatsche officieren en de hunnen, leidden het beulenwerk en terwijl zij onteerende liederen zongen, begeleidden zij, met pook en sabel, op tafel en oven, het gekerm van den martelaar.
In dien helschen nacht van Passiezondag van het jaar 1638, werd een Katholiek priester, door het Staatsche gezag, aldus onteerd en gemarteld.
Zijn geheele lichaam was spoedig met brandwonden bedekt, de blaren werden met een schaar open gesneden en de wonden gevuld met peper, zout en azijn. Het vuur werd dichter en dichter bijgeschoven; de martelaar bad: ‘O Heere, wilt het hun vergeven, want sij weten niet wat sij doen’, en werd beantwoord met hoon en blasphemie.
Het feest ging voort, bij drank en vrome geuzenliederen.
De hel was geopend, onder de kelders van het oude Dinghuis, in de Katholieke stad Maestricht.
Hoog op de vrijheid! weg met de afgoderij.
Er wordt een priester gemarteld in naam van het Recht, een mensch omdat hij Katholiek priester is en verrader genoemd wordt, omdat het Staatsche beleid een verrader noodig had tot bevestiging van zijn Gezag.
Het was een heksensabath en schervengerecht, waarbij de rechters, dronken van haat en wijn, onder de tafel rol- | |
| |
den, terwijl hun slachtoffer krimpend van alle pijnen, in helsche marteling, inderdaad penis et scrotum van het lijf gebrand werd.
‘Heere in uwe handen bevele ick meijnen geest’, bad de martelaar en de beulen gelastten, hem te ontbinden, op een matrasse te leggen en op te kwikken, opdat hij, in souvenire van geleden leed’, zou bekennen.
Een uur later, werd het verhoor voortgezet; andermaal getuigde de stervende van zijn onschuld en andermaal werd besloten, de pijniging voort te zetten.
Vijftien weken duurde de gevangenis, het veelvuldig verhoor, de herhaalde marteling.
Terwijl het duivelsche werk in den folterkelder zijn gang ging, vierden de rechters hun feest bij drank en protistutie.
Ludovicus neuriede, het glas in de onzekere hand, toepasselijke psalmen.
Golstein, met vrouw Peerlincx op zijn knieën, hield redevoeringen op de liefde en het gezag, in dronkenmanstaal.
taal.
De auditeur zei: ‘die hond zal niet meer tegen ons blaffen’.
Hofmeyer en de kornuiten, die den Judaspenning met hem deelden, trachtten naar den gunst van vrouw Sleussel.
Nadat zij zich opnieuw was gaan verlustigen in het lijden van den martelaar, stelde zij de vraag:
- Welaan, heeren rechters, zult gij eindelijk den moed hebben, hem ter dood te veroordeelen?
- Neen, geen vonnis, laat hem in de torture langzaam sterven.
- Een hond behoeft geen vonnis; sla hem dood.
- Neen, hij moet ten aanzien van geheel het paapsche schuim onthoofd worden.
- Ja! Hij moet vormelijk ter dood veroordeeld riep Hofmeyer. Hij moet onthoofd en zijn lichaam voor de honden geworpen.
- Heer Hofmeyer, heeft gelijk! Openbaar onthoofd, stamelde de halfdronken Jesabelle Sleussel.
- Zijt gij tevreden, fluisterde Hofmeyer haar in het oor.
| |
| |
- Neen nog niet.
- Wat moet ik meer doen om U te behagen? Ik meende dat de prijs betaald is.
- Neen! Hij moet onthalsd worden en als gij mij zijn bloedend hoofd brengt, ben ik de uwe.
Het was bij twaalven, toen een deel van het gezelschap zich in den grooten kelder, van de tegenover het oude Dinghuis liggende Landscroon bevond, om de Zwarte Mis bij te woonen.
Een gordijn werd weggeschoven - een Priester in Eeuwigheid betrad het altaar, een verloopen monnik droeg het Offer op en al de aanwezige mannen en vrouwen, in de waanzinnigste uitingen, die godsdiensthaat door demonen, in menschen tot vleesch kan maken, nuttigden het Lichaam des Heeren: de Zwarte Mis.
Het was een afgrijselijke nacht, die gekomen was over de Stad van Sint Servaes.
***
Het bitter lijden, der vele ongelukkigen, was op den 27 Februari begonnen en midden Juni was het proces steeds in gang.
De handlangers der Staatschen hadden intusschen voor de Hollandsche zaak vruchtbaar werk geleverd; Golstein, Fischbach, Hofmeyer, Ludovicus en hun handlangers waren hun doel nabij.
Eén priester was niet voldoende.
De meest gehaten onder de meest waardigen, moesten getroffen worden.
De Jezuiten en Kaplaan Silvius werden gepijnigd, uren lang, in al de varianten die het duivelsche spel, van godsdiensthaat in onteerende menschelijkheid, kon uitvinden.
Bovendien werden leeken en priesters getergd en verleid door de dominés, den troost van hun godsdienst werd hun geweigerd en tot hun laatsten snik, werden zij beleedigd in hun overtuiging.
Er zat systeem in het heele proces, dat leiden moest tot de bekentenissen, zooals die werden afgelegd door de gemartelden.
| |
| |
Terwijl de beul zijn onmenschelijk werk aan de beklaagden verrichtte, dicteerden de tirannen van den krijgsraad, hun de bekentenissen die vereischt werden.
Geen mensch ter wereld, aan dezelfde martelingen blootgesteld, zou anders hebben kunnen getuigen dan hier geschiedde.
Het was een strijd van bekentenissen tusschen de beklaagden onderling. De leek klaagt den priester aan; de burger den soldaat; de edelman zijn partijgenoot; de man zijn eigen echtgenoote; de priester, den priester; de Franciscaan den Jezuit; de Jezuit, den Jezuit en uit aller getuigenissen spraken, niet de feiten, doch de geforceerde ‘waarheid’, getrokken uit den mond van het gemartelde lichaam, in doodslijden niet meer beheerscht door den geest, alles zeggend wat gevergd werd, door een Rechtbank, die zich tot eeuwige schande gesteld heeft van het Recht.
Er zat systeem in.
De auditeur had, vóór elke ondervraging onder torture, de antwoorden reeds gereed, want de marteling hield slechts op, nadat het verwachte, reeds geschreven, antwoord was gegeven.
De biecht scheen den rechters een ergernis. Lansman, Pasmans, Vinck, Graven, Notin, Sylvius, de Feria, werden allen ondervraagd, over de gehoorde of gesproken biecht.
Het was een onteerend bedrijf, gespeeld in den naam van hen, die voorgaven te strijden, voor vrijheid van geweten en vrijheid van godsdienst.
Vier maanden lang, leefde geheel de bevolking van Maestricht, onder speciale terreur.
De burgers en vooral de geestelijken, wisten des morgens niet, of de nieuwe dag hun niet hetzelfde lot beschoor, als degenen die reeds gevangen genomen of gefolterd waren.
De ongelukkige Lansman wachtte, tevergeefs op de beloofde invrijheidsstelling. Hij was reeds driemaal gepijnigd en had ten laatste alles gezegd en onderteekend wat Golstein en zijn krijgsraad hem hadden voorgelegd.
Nadat hij gevolg had gegeven aan de afschuwelijke inblazingen, ook de Jezuiten te beschuldigen, was hij van
| |
| |
pijnstoel en cel verlost en ondergebracht in een confortable kamer waar hij zich, op aandringen van Ludovicus, op Goeden Vrijdag te goed deed aan vleesch en de voorloopige genadige behandeling, als een bewijs beschouwde van zijn aanstaande vrijheid.
‘Alles komt te recht’ had Ludovicus hem verzekerd, doch gij moet standvastig blijven in uw beschuldiging en wij maken ons sterk, dat de Jezuiten, onder torture, alles zullen bevestigen wat gij zegt.
Intusschen waren de paters Jezuiten Boddens en Pasmans, benevens broeder Notin gevangen genomen en herhaaldelijk gepijnigd. De even onschuldige kapelaan Sylvius van O.L. Vrouwe, had hetzelfde lot ondergaan.
De pijniging van den eenvoudigen Broeder Notin was tot een bijzonder feest gemaakt.
Nadat de beulsknechten hem naakt hadden uitgekleed, werd hij in den stoel gesteld op dezelfde wijze als pater Vinck.
Het heete vuur braadde hem het vet uit het vleesch en steeds bad hij in stilte tot de Heilige Maagd, zonder eenige klacht.
De krijgsraad, geprikkeld door zooveel standvastigheid, zon op heviger middelen.
‘Gij hebt den stommen duivel in het Jezuitenlijf’, zei een kapitein, wij zullen hem er uit drijven’.
De beul nam een schaar, sneed de blaren open van den hals tot de voeten en goot azijn, zout en salpeter in de wonden.
- Nu zal hij wel geluid geven, zei een der knechten.
- Ah! luister maar, ik hoor hem braden; het vet loopt hem uit het lijf.
- Ik ruik hem, lachte een derde.
- Wij zien hem, hooren hem en rieken hem braden, spotte een soldaat.
- En hij voelt zich braden, vulde de beul aan.
Nadat het lichaam aldus geruimen tijd gedropen was en de martelaar in dezelfde wonderbare houding volhardde, kwam Jan van Duren, hief hem van den stoel en plofte, de geheele zwaarte van zijn lichaam, neer op de kruiszitting, zoodat zijn ruggegraat brak.
| |
| |
De krijgsraad, geen erger marteling kunnende vinden, gelastte, hem te ontbinden.
Steeds gaf de ongelukkige geen teeken van pijn.
De beulsknechten grepen hem en een hunner gleed uit over de virilia, die den martelaar van het lijf viel; het verminkte lichaam plofte bewusteloos neer op een stroozak.
Nadat de martelaar tot zich zelve gekomen was en de krijgsraad hem vroeg, hoe het mogelijk was, dat hij in al deze pijnen niet had willen antwoordden, zeide hij: ‘vanaf het eerste tot het laatste oogenblik, heb ik geen pijn gevoeld, want de Allerheiligste Moeder Gods heeft mij gesterkt. Wat wilt gij van mij weten, dat ik nooit geweten heb. Ik zie mij zoo gebraden en zoo desolaat, doch God zij geloofd, Hij leed voor mij, ik lijd voor Hem.
- Wij moeten voortmaken, had Golstein, in den laatsten krijgsraad gezegd, want de paapsche samenzweerders hebben zich reeds tot den koning van Frankrijk gewend, om onze Rechtbank te wraken en Z.M. schijnt te zwichten voor hun intrigues. Zijn brief van 30 Mei en die van 10 Juni, gedateerd uit St. Germain en Laye, doen niets goeds verwachten.
- Overigens, zoo ging hij voort, is alles nu voldoende voorbereid en kunnen wij, zonder gevaar van moeilijkheden, de kroon op ons werk zetten.
- Ten aanzien der Jezuiten, kunnen wij in den ijver van Hofmeyer bijzonder vertrouwen stellen, want hij heeft nog een oude rekening met hen te vereffenen. Gelijk U weet, beweert hij, dat de Jezuiten schuld dragen aan zijn gevangenis te Brussel en wel onder verdenking van het verraad door hem gepleegd op de stad Leau, waar hij in garnizoen lag.
Er is echter nog een moeilijkheid gerezen. De advocaat Paludanus werpt zich op als verdediger der verklaagden; hij vraagt toegang tot de gevangenissen en wil hen verdedigen voor onze rechtbank.
- Dit is ontoelaatbaar, zeiden eenigen der officieren tegelijk en kan slechts moeilijkheden brengen.
- Wij moeten voorzichtig zijn, bemerkte Fisbach en niet den schijn op ons laden, als zouden wij niet Recht spreken naar alle regels.
| |
| |
- Maar wij zijn een Krijgsraad, zei Schimmelpenninck.
Na uitvoerige beraadslaging werd besloten, Paludanus toe te laten en hem, op den vooravond, van de vechtzitting, te veroorloven de beklaagden te spreken.
- Al de genoemden zuchten intusschen sinds maanden in den kerker, waaruit zij op gezette tijden, voor den krijgsraad gesleept werden.
De onteerende folteringen aan Pater Vinck en de burgers aangedaan waren zoo mogelijk nog overtroffen door die, welke zij den Jezuiten en kapelaan Sylvius deden ondergaan.
Nadat de Jezuiten, op de leugenachtige aantijgingen van Lansman, waren gevangen genomen, bleek bij het eerste verhoor afdoende, dat zelfs de meest duivelsche mamachinaties, schipbreuk leden tegenover de evidentie hunner onschuld.
En toch! het was vastgesteld in den Raad van Haat en Onrecht, dat zij schuldig moesten zijn.
De Katholieke burgerij moest getroffen worden en hoe ware dit beter te bereiken, dan door het geprepareerde schuldbewijs te leveren, van eenige Katholieke Maestrichtsche burgers, wier marteling en dood de opstandige burgerij een afschrikwekkend voorbeeld moest zijn.
Er was meer.
Niet alleen de burgerij moest in haar vrijen burgerzin geknakt worden, doch de gehate afgoderij der ‘Paapsche Religie’, zou voor de Hollandsche Rechtbank gesleurd worden, om niet alleen een vonnis van verraad over zijn priesters te kunnen uitspreken, doch ook om zich in Sadistische marteling te kunnen verlustigen en te kunnen wreken.
Wat een feest! Geestelijken te tortureeren.
Een monnik te kunnen folteren, meer nog, drie Jezuiten tegelijk te kunnen pijnigen en in hen vooral de gehate Kerk te kunnen treffen.
Het was vastgesteld in den Raad der Hoog Edel Mogende Hollandsche Staten, dat slachtoffers van burgerdeugd noodig waren, tot bevestiging der overwinning van 1632.
| |
| |
In de edele burgerij was Maestricht, met zijn heerlijk verleden van vrijheid, vleesch geworden; in diezelfde burgerij, moest datzelfde Maestricht, geknakt worden en gedood.
Kapelaan Sylvius, de brave priester die den moed had, edel burger te zijn, zou tweemaal sterven.
Als priester, omdat hij Priester was en als burger van Maestricht, omdat hij durfde zijn, dezelfde als die vele duizenden die, evenals hunne voorzaten, der traditie getrouw, burgereer stellen boven lafheid en den eervollen dood boven het minderwaardige leven.
Op den vooravond van zijn dood schreef hij aan zijn ouden kranken vader.
Vader!
‘Ik bid U, bij het lijden van Jezus-Christus, mijn beminden Verlosser, het bericht van mijn dood, met moed te dragen en te gedenken dat dit komt van de daad van den almachtigen God......
Onschuldig ben ik betrokken bij dit verraad, en ik bezweer U bij uwe vaderlijke liefde, sterk te zijn en U over te geven in Gods Wil. Vergeef mij wat ik misdeed, gelijk ik hoop, dat alle anderen mij zullen vergeven.
Moge het kapittel, door uwe voorspraak, mij den dood, waaraan ik onschuldig moet sterven, niet ten kwade duiden.
Door mij, Uw zoon, die Gij zoo teeder bemind hebt’.
Toussaint Sylvius.
Bid voor mijne ziel.
Terwijl de oude Sylvius in de vergadering van zijn gilde der Goudsmeden, kennis gaf van dit laatste woord en de hand zegenend uitstrekte over zijn vermoorden zoon, rezen al de gildebroeders op, baden een stonde voor de rust zijner edele ziel, bezwoeren den eenigen Rechter, Recht te doen aan de schurken-Rechtbank en zwoeren een duren eed van wraak en vergelding.
Ook gij, brave Vinck, Gij waart te goed en te eenvoudig, om te kunnen bevroeden, dat duivelen te midden der menschen wonen. In uw eenvoud en godsvertrouwen, volgt
| |
| |
Gij den Christus en laat U ter slachtbank leiden gelijk het onschuldige lam.
Gij deed uw plicht als mensch en als priester.
Als mensch waart gij meer dan dat, want de priester, heeft den mensch in U gesteld op een voetstuk, uw onsterfelijken naam de eeuwen doorgedragen, ten voorbeeld van beiden en de uwen zijn in gebreke, zoo lang zij niet in U, zich zelf eeren en U, in de Zuidelijke Nederlanden doen kennen als Burger, Priester, Franciscaan en Martelaar.
En Gij dan, edele Jezuiten die toen reeds, zoowel door uw priesterdeugden als door de superioriteit van uw geest, de schrik waart van al de kerkenvijanden!
In U, moest de Katholieke Kerk, in de aloude Heilige Stad van St. Servaas, in het hart getroffen worden.
Gij Johannes Baptista Boddens, gij waart de Rector, het hoofd te Maestricht, van de meest gehaten der papen.
Gij hadt den hertog van Bouillon tot de kerk van Christus gebracht en ofschoon uw scherp verstand het materieele bewijs uwer onschuld aanvoerdt, zult gij toch sterven.
En hoe?
Gij en de uwen weet waar de grens is van de heerschappij van den geest boven het mogelijke in menschelijk lijden.
De God-Mensch heeft niet gewild, dat zijn Goddelijk Lichaam onteerd werd, door het samenraapsel van Jodenen Pharizeërs gespuis. Gij, evenals Servaes Vinck, zult bespot worden in uw naaktheid, zoodat gij den officieren van den Hollandschen Krijgsraad, terwijl gij levend gebraden werd, toeroept: ‘Mijn naaktheid diene U niet om God te beleedigen’.
Gij wordt door diezelfde Hollandsche officieren, uw rechters, gehoond, bespot en bespuwd en de eerste en tweede pijniging is zoo afschuwelijk, dat gij, met een derde bedreigd, bij geschrifte verklaart, alles te ontkennen wat, tengevolge der achttien uren lange helsche folteringen, uw mond zou kunnen zeggen tegen de waarheid.
Gij getuigt, dat het geheim van de biecht, niet mag geopenbaard worden, zelfs indien de ondergang van land en luiden er mede gemoeid waren en nieuwe marteling wacht U.
| |
| |
Den volgenden dag, doorstaat gij opnieuw, zes uren lang, dezelfde onmenschelijkheid, zoodat uw rechterhand geheel verminkt, als een vreemd stuk vleesch aan den arm hangt en geheel uw lichaam, tot een etterende en stinkende wonde, gemarteld is.
Hetzelfde lot is U beschoren, fiere Gerardus Pasmans, evenals uw medelid Boddens, van edelen bloede, en de eenvoudige en scherpzinnige broeder Notin, deelt uw ontzettend leed en lot.
Doch de kelk is niet leeg.
De marteling wordt beeindigd op het oogenblik, dat de ongelukkige dreigt den geest te geven; men haalt hem van den pijnstoel en tracht ernaar, hem bij te brengen, om de marteling opnieuw te kunnen voortzetten.
De geneesheeren, belast met de verzorging der martelaren, rapporteerden hetvolgende!
Antwoordt en informatie, aan de Commissarissen van State gegeven, door de Heeren geneesmeesters over de geexecuteerden,......
‘Alsoo ons onderschrevene geseydt is, dat haere Hooch Mogentheden, aleer iet te ordonneren, op 't gene by ons geheyscht wort voor de cure door ons gedaen aen de twee geexecuteerde, te weten Toussin Sylvius, Capellaen van onzeL. Vrouwe, ende Philips Nottyn, Jesuit, wel geerne eenichtsins souden willen bericht wesen over de qualiteyt, grootte of cleynte van de voorschrevene Cure; ten welcken eynde, ende om te justifieeren onsen voorschreven heysch, sal aen haer Hoogh-Mogentheden mogen voorgehouden worden den miserabelen en schromelicken staedt ende gesteltenisse, waerin de voorscreven twee Patienten waeren, als deselve by den Gestrongen Crygsraedt ons syn in handen gesteldt om te cureren, te weten:
‘Syn die twee voorschreven Pateinten, in den jare 1638, den lesten Meert, beyde getortuteert gewest van t' savonds ten halve ure thien, de geheele nacht, tot smorgens acht uren, als wanneer de selve gelyck voorcreven staet, bij den Crygsraedt ons syn overgelevert soo miserable dat het onssprekelick is, ende ons schroomt als wy maer alleen daerop dencken. Hunnen hals van beyde, was teenemael van den
| |
| |
halsband doorhackelt ende gevilt, hunnen borsten, buyck ende voorts tot de knieën toe, was eene quetsure, geheel doorbraden ende verbrandt; geheel diep inge-eten, ter oorzaeke van sekere materien, die hun in 't midden van 't braeden over hun lichaem wiert gegoten, de welke soo diep was inbytende, ende in-etende, dat de voorcreven Patienten beyde ons naderhandt geseydt hebben, dat hun hemel en aerde te nauwe ende te enghe wierd, ende niet anders en meynden oft imandt hadde hun al d'ingewanden uytgetrocken. Mits welck schromelick in-eten; soo moesten noodtsakelick, om het gecankerizeert vleesch van 't levende vleesch te separeeren, veele dicke groote lappen vleesch op den buyck ende borst uytgesneden worden; hunnen scrotum was door d'invloeden van alle kuaede swaere humeuren, door 't lanck ende onghemackelick sitten op 't cruys, geswollen soo groot als een hoofd, ende gekanckerizeert door 't overgieten van de voorscrevene in-etende materie, soo dat men hun diverse incisien daer in moeste doen, ende uyt de selve oorzaeke, hunne penis hebben wij moeten voor afzetten. Hun fondament was gekankeriseert ende ontsteken, door het pynelick ende soo langhe sitten op het cruys van den stoele, hunne handen, ende groote teenen, die van achter op de torture waeren by een gebonden geweest, waeren van de koorden geheel doorsneden tot op de beenen toe. Den voorscreven Nottyn zyn in de tweede torture zijne lenden recrockt geweest; om welcke groote ende swaere quetsuren te cureren, en syn wy niet met twee dosynen servietten tot plaesterdoecken alle daeghe, ende met eenen vollen merktkorf vetzen oft wiecken niet toecommen, ende sulx negen weken lanck, welcken tyd gedurende, sy beyde soo machteloos syn geweest, dat wy hunne vuylicheyt van onder ende boven met doecken hebben ontfanghen, ende (want sy onder hun, overmits de swaere contusie in hun fondament door 't voorscreven pynelick en lanck sitten op 't voorscreven cruys geen slot en hadden), soo ist dat onse bedde
laeckens onder hun verrot ende vervuylt zyn geworden. Het waere noodeloos te verhaelen den grooten stanck, ende swaeren reuck, die de voorschrevene vervuylden en gekankerde quetsuren hebben van hun gegeven, ende sulx
| |
| |
een ieder genoech by zyn selven kan gepeysen; doch om eenichsins te thoonen, hoe groot de selve is geweest, wy onderschreven verclaeren mits desen, dat wy den stanck alleen niet voor duysen Ryxdaelers en souden willen verdraegen. Een ieder was ons vliendende, niemandt en wilde met ons eten of drinken; selfs onse dienstnnaerte wilde om den stanck ons huys verlaeten. Wy laeten staen dat wy beyde, 't sedert dien tijd af, noyt gezonde ure en hebben gehadt, mits de quaede corruptie die wy uit den voorschreven quaeden stanck hebben getrocken.
Boven allen 't gene voorscreven staet, hebben wy met gereedt geit moeten coopen allerhande medicamenten ende dranken, olien, syropen ende conserven, die uytermaeten veele gecost hebben; want ons by den Crygsraedt was bevolen, dat wy geen costen en souden spaeren; ten minsten, dat wy dito Patienten wederom costen op de beenen brenghen, gelyck wy met Gods hulpe oock hebben gedaen. Oock, hebben wy de soldaten van de wacht voor den meesten tijdt moeten tracteren in eten en drinken, voor dat sy ons behulpich waeren in 't verbedden, keeren en wenden van de voorscreven Patienten; boven noch veele andere meer onckosten ende schaeden, die wy, ten opsiene van 't bovengeschreven, hebben moeten doen en lyden, die te veele ende te lanck souden syn hier te verhaelen; waerdoor wy onse meubelen genoodsaekt syn geweest te begeven, ende daerop in den Lombaert geldt te haelen, om alle oncosten te bataelen, die wij niet en hebben counen geborcht krijgen; uit allen welke, hoewel sulx de helft van onse miserien niet uyt en druckt, eenichsins kan nagerekent worden of onsen heysch van 350 Patakons voor 't cureeren van die Patienten te veel is......
‘Aengaende P. Pasman; hij is op de selve maniere gestelt, en getracteert geweest. Zynen navel op den buyck uitgesworen, von boven de beenen tot de knien toe gebraden, de mannelicke partyen, de penis afgezet; waer af voor de Cure maer gezet is 50 Patacons; maeckt 't samen voor de drie à vier hondert Ryxdaelders.
De beul weigert langer zijn dienst.
De soldaten gruwen van het onteerende werk hun opge- | |
| |
dragen en velen hunner, met den cipier en zijn vrouw, bekeeren zich.
Het volk loopt te hoop voor de gevangenis en de bloodaert Golstein, vraagt versterking van garnizoen.
De ontzettende misdaad, die in de kelders van Lanscroon en Dinghuis, wordt voltrokken, komt langzamerhand ter oore der bevolking en menig Hollander sterft door onbekende hand.
Golstein en zijn mederechters van den krijgsraad; laten zich omringen door een sterke gewapende macht en Ludovicus met zijn dominés, achtten hun leven niet veilig.
Vooruit beulen!
't Wordt tijd, want duivelen werk mag niet te lang den Hemel tergen.
Maakt voort, Hollandsche Krijgsraad, want het Recht zou uw recht, verdonkerd binnen de gesloten muren van het rampzalig Maestricht, kunnen achterhalen en U de prooi van uw haat, uit de klauwen halen.
Maak voort; veroordeel en richt het schavot...... in vier burgers en vijf priesters staan negen Maestrichtsche Martelaren ten doode gereed.
|
|