Ramp en misdaad. 1623-1638
(1924)–Arnaud de Trega– Auteursrecht onbekend
[pagina 126]
| |
De eedgenooten.Het was in den kouden winternacht van den 12 December 1637, dat twee mannen, haastig voortschreden door de Munt, in de richting van de Zaterdags-Markt. Bij de Lakenhal, stonden zij stil, richtten hun blikken naar de beide kanten van het plein en luisterden. - Terug, de la Cour, en meteen duwde de Grati zijn metgezel ter zijde. Ik hoor gedempte voetstappen in den sneeuw. Beiden verborgen zich achter een zwaren beer van den toren en weldra kwamen van de kant der Gevangenpoort, twee mannen voorbij, evenals zij, in groote mantels gehuld en onkenbaar. - Het is bijna twaalf uur, hoorden zij; als die vervloekte sneeuw maar geen vertraging brengt. In elk geval, wordt de zaak bemoeilijkt en onze voetstappen kunnen ons verraden. - Juist niet; omdat het zoo zwaar sneeuwt, zijn onze sporen weldra uitgewischt. De aankomenden waren spoedig voorbij en de Grati en de la Cour zagen hen den Heiligen Geest binnengaan en stilhouden voor het huis ‘In de Kogel’. - Wat een onvoorzichtigen, zeide de Grati, zij moeten van de onzen zijn. Zij verdienen straks de les gelezen te krijgen, wijl zij niet weten, dat de steenen ooren hebben en vooral, bij samenkomsten als de onze, de grootste voorzichtigheid een eerste vereischte is. - De straat is veilig, heer schepen; laten wij volgen; wij zijn zeker de laatsten. - Gij kent het wachtwoord de la Cour? Zij sloopen voorzichtig voorwaarts en de la Cour gaf twee maal drie tikken, tegen het raam van hetzelfde huis, waar de anderen binnen gegaan waren. | |
[pagina 127]
| |
Een klein luikje in den muur, werd van binnen geopend en de la Cour zeide: ‘Op leven en dood’. De deur opende zich en werd even vlug achter de binnen komenden gesloten. - Alles in orde? vriend Cleppers. - Ja, heer Schepen, U bent de laatste langs dezen ingang - Dan de grendels op de deur en alle lichten uit. De drie mannen gingen den langen gang van het sombere huis door en daalden, langs den keldertrap, aan de achterzijde, naar beneden. Andermaal schreden zij voort door een smallen gang, thans half gebukt en kwamen weldra in een groot onderaardsch gewelf, gelegen onder de kapel van den H. Geest, waar, bij kaarslicht, reeds een tiental personen, om een groote tafel, vereenigd zaten. De geheime vergaderzaal had vier toegangen ‘In de Kogel’, In het Draekeveld’ in de Groote Staat, ‘den Toemeleer’ in de Nieuwstraat en ‘In den Voegel’ in de Spilstraat. Er heerschte eene gedrukte stemming en men was blijkbaar in afwachting van meerderen die nog komen moesten. - Nog vier en wij zijn compleet, zei Meester Wynands; zij moeten komen langs den gang van ‘den Toemeleer’. - Jan Vinck, is er heen, zei Cleppers tot Rompen. - Het zal een zware onderneming worden, want graaf de Feria, wordt streng bewaakt. - Ik zie geen kans op succes, heer Lansman. - Ik wel, antwoordde de la Cour; waar een wil is, is een weg. Je hebt overigens geen zekerheid van succes noodig, om een daad te stellen. - Ha! daar zijn de laatkomers, zei meester Wynans. Neem plaats heeren. Alle deuren dicht en de vier wachters op hun post. De toestand is van dien aard, zoo ging hij voort, dat de burgerij tot het uiterste getergd, bereid is, tot elk offer, om het Hollandsche juk af te werpen. Het ledental van ons genootschap telt reeds meer dan zeven honderd mannen | |
[pagina 128]
| |
en vrouwen van invloed en is over het geheele land van Oevermaes verspreid; het breidt zich uit met den dag en allen onderscheiden zich, door stipte geheimhouding en toewijding aan de heilige zaak onzer vrijheid. Het is noodig, dat ons plaatselijk bestuur wordt uitgebreid en wel met twee of drie leden, opdat wij tot een betere werkverdeeling kunnen komen. Eergister-nacht hebben wij besloten, dat de burgemeesters, geestelijken en allen die in openbaren dienst zijn, buiten ons bestuur moeten blijven, van wege de suspiciën, die directelijk op hen kunnen vallen. Wij hebben thans 14 leden en wel uw voorman, die de eer heeft thans tot U het woord te voeren en de volgende burgers, edelen en krijgslieden: Jan Philippens, Louis Houbericks, Johan van Reempst, Jan Lansman, Sleussel, de la Cour, de Grati, de Leegtenborg, de Feria, Agnes de Borea, de Gye, Jan Vinck, Nicolaes Ruysch. Ziehier de lijst van burgers, edellieden, geestljken en militairen, leden van ons genootschap of verkozen tot vertrouwingsmannen: Gerard Ackermans; Loy van Aken; Henri van Abel; Peter van Aust; Jan Beckers; Wynand van Beeck; Aert van Berchem; Catherina van Bilsen; Cornelia Boelarts; Jan Bollen; Cornelis Bollen, Servaes Brandts; Nic. van den Broeck; Frans Brouns; Jan Brouwers; Willem van Buel; Philip van Bun; Jan van Buetenaken; Nic. van Can; Lutgardis Capoens; Aert Caris; Lamb. Cauwenbergh; Lambrecht Claessens; Servaes Clemmen; Thonis Cloot; Johan Coeckens; Vastart Coenegracht; Peter Coenen; Jan Coeninx; Gerard van Cortenbach; Franciscus Cremers; Reinier Cryckelmans; Jean Crieckels; Hubert Cruesen; Jannes Cryns; Anna Cuypers; Thys van Daelen; Jan Daemen; Barbara Daemen; Simon Diericx; Gerard Dries; Henri Duyckers; Joannes van Eckelray; Andries van Eyck; Simon Elsloo; Jacob van Eupen; Paul Bocx van Fall; Mees Francken; Peter Franssen; Bastijn Fredericx; Judith van Gangelt; Anna van Geleen; Aert van Genck; Hubert van Gerdingen; Gysen; Tryn Goessens; Nelis Graeven; Meys van Gremmy; Martin van Geul; | |
[pagina 129]
| |
Nys van Gulpen; Jan Haecx; Arm. Haenen; Willem Haemeeckers; Frans Rappaert; Claudius Hardy; Peter de Hartvonst; Jan van Hasselt; Reynaert van Heer; Loy van Hees; Ida van Heesvelt; Jan van Heusbergh; Gertruidis van Herkenroy; Reinart van Herstal; Lambr. van den Hoeven; Dirck Houben; Jacob Houbrechts; Jan van Hughem; Jan Hupkens; Jan Huyts; Hans Jacobs; Peter Jongen; Maria van Itteren; Beatrix Kanen; Aert Kempeneers; Thees van Kesselt; Chys van Lanaeken; Jan van Landen; Maria Lausman; Petrus Leenarts; Thys van Limborch; Adr. Maes; Peter Maes; Judith van Mal; Johan Meese; Andr. van Merckelbeeck; Andr. van Mersen; Chrs. Meys; Lamb. Moers; Maria Myncklers; Servaes Neven; Dries Nypels; Elisabeth Nypels; Claes Nys; Lamb. Noodstock; Leon van Oetteren; Lamb. Offermans; Lemmen Loiviers; Jan Paes; Peter Paris; Sander Peeroom; Cornelia Penders; Ida Peters; Rytgems Pipers; Vaes op de Poel; Arnoluus Proenen; Isabella Proenen; Anth. Raymeekers; Servaes Raeven; Govaert van Ray; Dirck van Raedts; Frans Reynarts; Jan van Riemst; Gerard van Reempst; Agnes Rosen; Glis Ruysch; Claes Ruysch; Govart Ruiters; Jacob Rutten; Marg. Sanders; Jan van Scharn; Maria Schellinx; Lod. Schets; Ghys Schobben; Mathys Schoenmaeckers; Franciscus Schreurs; Jan van den Sleypen; Jan Smeets; Balthasar Smeets; Jac. Spauwen; Lambr. Stas; Peter Stockx; Pieter van Struckt; Servaes Symoens; Petrus Thans; Ardt Thoens; Laurent Tholen; Thys Thomassen; Nic. Thys; Gillis Vaessen; Jan Vinck; Thomas Vinck; Andreas Vrancken; Anth. Weerts; Dirk Wynats; Paul Wynans; Adam van Yseren. Mijn voorstel is, om de burgers, Laurent Bollen en Johan Nypels te benoemen en toe te laten tot leden van het bestuur en de beide candidaten, die wachtende zijn ‘in den Voegel’ binnen te laten...... Met algemeen goedvinden werd hiertoe besloten. - Jonkheer de la Cour, wil U beide burgers binnenleiden. Nadat de twee genoemden voor Meester Wynands, hadden plaats genomen en Jan van Sichem, koster van St. Ni- | |
[pagina 130]
| |
colaes, een kruisbeeld, met twee brandende kaarsen, op tafel had geplaatst, zei de hoofdman: Vrije Maestrischtsche Burgers, Laurent Bollen en Johan Nypels, wij zijn bereid U op te nemen in het bestuur van ‘la Tau’ onder voorwaarde dat gij den volgenden eed op het kruisbeeld aflegt.Ga naar voetnoot(*) - Ik, Laurent Bollen, ben bereid. - Ik, Johan Nypels, ben bereid. - ‘Ik zweer, bij de Allerheiligste Drievuldigheid en bij Sint Servaes, dat ik, vrije katholieke Maestrichtenaar, mij onderwerp aan de wetten van “La Tau” en dat ik goed, bloed en leven geef voor de dierbare Vaderstad en hare bevrijding van elke vreemde overheersching, zullende dienen getrouwelijk, het oude Katholieke Ge‘loof, de Twee Heeren en het Maestrichtsche Volk. ‘Dood aan de Hollanders! Aldus in tegenwoordigheid Gods die mij, bij gebreke, het eeuwige oordeel zal verweigeren’. Staande en in diepe stilte, hadden de eedgenooten de plechtige eedsaflegging aangehoord. - Broeders, zei meester Wynans, thans zijt gij een en onverdeeld met ons. Wie onder ons zijn plicht doet, ontvangt, zoo hij wil, brieven van adeldom en zijn naam wordt opgeteekend in de geschiedenis der stad. Wie verzaakt, sterft den dood van den verrader. - Twee plannen moeten uitgevoerd worden; één dadelijk, het andere binnen kort. Het eerste betreft de bevrijding van graaf de Feria, gevangen genomen, als verdacht een complot te smeden tegen het gezag der Staten Generaal. Overmorgen vangt de terechtzitting aan en indien wij den graaf niet vóór dien tijd helpen ontvluchten, staat hij a.s. Vrijdag morgen op het schavot. Wij hebben aan hem een eereschuld, die wij kunnen inlossen, door morgen nacht onzen slag te slaan. De vrouw van den cipier is lid van ‘La Tau’ en heeft den graaf reeds in het bezit gesteld van een scherpe vijl, 50 voet koord en een dolk. | |
[pagina 131]
| |
De sergeant van de wacht heeft beloofd, tegen 500 Luiksche guldens te zorgen, dat de wacht morgennacht, tusschen één en twee uur, zal ‘slapen’. - Wij hebben drie man noodig om verder de bevrijding te bewerkstelligen; daartoe hebben zich aangeboden: Jhr. de la Cour en Jan Philippens zoon, terwijl gij Laurent Bollen, als derde door ons zijt aangewezen. - Ik zal van de partij zijn, Meester Wynans, antwoordde Bollen droogweg. - de la Cour heeft de leiding; onze beste wenschen vergezellen U. Ons tweede plan is van breedere beteekenis. Het geldt een middel te vinden om de omliggende Spaansche troepen heimelijk de stad binnen te laten, het Hollandsche garnizoen te overweldigen en Maestricht van den erfvijand te verlossen. Wij waren daartoe reeds in verbinding getreden met onzen trouwen vriend graaf de Feria, die met de Mezière, commandant van het fort Navagne, de zaak van de andere zijde voorbereidt. Zoodra het oogenblik gekomen is, zullen wij, voor zoover noodig, een beroep doen op uwe medewerking. Het zij voorloopig voldoende, U mede te deelen, dat wij willen gebruik maken van het onbekend poortje in den Onzen Lieven Vrouwenwal bij de Helpoort, dat slechts door een dunnen muur van mergelsteen dicht gemetseld is en aldus gemakkelijk kan geopend worden. Het poortje geeft toegang tot den kelder van het huis gelegen naast ‘de Halve Maen’, eigendom van- en bewoond door ons medelid, brouwer Lansman. Aan den anderen kant, komt het poortje uit op de Jeker, waardoor de bevrijders, bij laag water, hun weg naar de stad zullen vinden. Wij wachten nadere berichten van Navagne, doch zooals gij weet, is elke verbinding afgesneden en passen worden door de Hollanders niet gegeven, tenzij aan hun erkende vrienden. Morgen verwachten wij een schip met kolen van Luik en wij hopen, dat ons medelid, schipper de Gye, ons tijding zal brengen. Onze trouwe helpster, Agnes de | |
[pagina 132]
| |
Borea, echtgenoote van de la Cour, zal met hare zuster Josine, waarschijnlijk meekomen en ons met nadere berichten verblijden. Morgen avond om elf uur, zullen wij allen hier present zijn. Het wachtwoord is ‘Sterre van Tricht’ en bovendien, toone een ieder aan de deur, den nagel van den linker pink, waarop T ingekrast is. - Meester Wynans, fluisterde Jan van Sichem, terwijl hij, als naar gewoonte bij ernstige aangelegenheid zijn bult optrok, ik heb geen vertrouwen in burger Sleussel. Hij zelf is braaf en dapper, maar zijn vrouw is gevaarlijk; zij heult met den vijand en is steeds in relatie met Hofmeyer. Dat belooft niets goeds. - Gij kunt gelijk hebben, van Sichem, wij zullen waakzaam zijn. Den volgenden dag, tegen het vallen van den avond, meldde zich de beurtschipper Jan de Gye bij de wacht van de O.L. Vr. Poort en toonde het paspoort van zijn lading kolen. - Alles wel, Jan, zei hij tot den sergeant Finiers, zijn zwager. - Stil, de kapitein is binnen, ga hem opzoeken en vergeet niet hem een kar kolen aan te bieden en flink op de papen en de Spanjaarden te schelden. Kapitein Bylandt troonde in al zijn Hollandsche eigenwaan achter een tafel, waarop meer wapenen dan schrijfgereedschap lagen. Hij nam den schipper scherp op en zonder te vermoeden, dat hij vóór zich had een trouw lid van ‘la Tau’, in nauwe relatie staande met den prinskardinaal van Luik, bij wien zijn broeder in dienst was. Zijne twee zwagers, eveneens leden van ‘la Tau’ dienden in het Hollandsche leger. Bij zijn moeder, wonende ‘in den Posthoorn’ in de Jodenstraat, was het een geliefde verblijfplaats van vele samenzweerders. - Het weer is even gemeen als de Spaansche honden, kapitein; ware ik niet vanavond binnengeloopen, dan zou mijn schip zeker ingevroren zijn en was mijn lading misschien door Spaansche stroopers tot goeden buit verklaard. Ik voel mij gelukkig, U een kar van de beste kolen te | |
[pagina 133]
| |
kunnen aanbieden, heer kapitein, en mag U verzoeken, mij verlof te geven, eenige karren dadelijk te lossen want mijn schip ligt diep en ik kan niet bij den wal komen. - Zóó, je papieren zijn in orde de Gye en hier is verlof tot lossen. Is er anders niets aan boord? - Niets bijzonders, heer kapitein: een ton haring, kaas, aardappelen en mijn vrouw, die met de koorts te bed ligt. Ik ga vanavond nog den apotheker verwittigen. - Sergeant Finiers! Schipper de Gye heeft verlof tot lossen en kan vrij heen en weer gaan. Terwijl de Gye naar zijn schip terugging, werd hij achtervolgd door een onbekende, die hem naderde, de rechter pols op de linkerhand legde in den vorm eener kruk en zeide: - Juffrouw de Borea is aan boord? - Neen, zij heeft hare plaats moeten afstaan aan een onbekende, die op het laatste oogenblik, door den heer commandant de Mezière aangebracht is. Zij, of liever hij, moet doorgaan voor mijn zieke vrouw en ik hoop haar aan wal, en binnen de poort, te hebben, eer het acht uur van avond is. - Uw berichten worden van avond verwacht in den H. Geest, ingang bekend; wachtwoord ‘Sterre van Tricht’; T op nagel linker pink. De onbekende verdween in de duisternis, nadat de Gye hem verzocht had, den apotheker van den Dries te waarschuwen en ten spoedigste met een draagbaar en eenige vertrouwde mannen, zijn zieke vrouw af te halen. Terwijl de kolenlossers doende waren en al wat tot de Hollandsche dienstdoende ambtenaren en krijgslieden behoorde, hunne zakjes kolen wegdroegen, verzocht de apotheker, plechtig en gewichtig doende, plaats voor de zieke vrouw, die met bekwamen spoed naar het Gasthuis van den H. Geest moest vervoerd worden. - Op zij, riep de apotheker, besmettelijke ziekte... groot gevaar...... - Als het de pest is, smijt het wijf dan liever in de Maes, merkte een soldaat op, terwijl hij een gestolen kaas in veiligheid bracht. | |
[pagina 134]
| |
Schipper de Gye leek niets te hooren of te zien en wijdde geheel zijne liefderijke zorgen aan zijn half doode vrouw.
***
Op het gezette uur was de vergadering der eedgenooten voltallig. - Agnes de Borea, is niet met de beurt mede gekomen en schipper de Gye heeft mij, namens den commandant van Navagne, medegedeeld, dat ons nog heden, door een bijzondere zending, belangrijke tijdingen zouden geworden. Het is thans bij twaalf; aanstonds begint de vergadering en om één uur de bevrijding van den graaf. - Geen vrees, meester Wynans; wat de commandant plant en zegt, gebeurt, dat weten wij uit ondervinding, zeide de la Cour. Overigens is alles nauwkeurig voorbereid en ik verwed er mijn vrouw voor, dat de graaf, eer het dag wordt, in vrijheid is. Even als de vorige nacht, waren de eedgenooten langs de verschillende ingangen samengekomen en meester Wynans besprak de laatste toebereidselen voor de vlucht van graaf de Feria. Intusschen kwam Jan van Sichem gewichtig naar den hoofdman, trok zijn bult in de hoogte en zei: - Meester er heeft zich een onbekend vrouwspersoon aangediend; zij kent het wachtwoord en draagt het teeken op den linker pink. - Haar naam? - Zij wil haar naam niet noemen. - Voer haar hier heen en zorg, dat zij in geen geval het huis kan verlaten; twee mannen vergezellen van Sichem. In groote verwachting staarden de eedgenooten elkander aan. Wie kon het zijn; wie kende de plaats der vergadering en het wachtwoord? Was er verraad in het spel? Een minuut later trad een vrouwspersoon de vergaderzaal binnen. Zij droeg een breeden mantel met kap, die geheel haar gezicht bedekte en trad met vasten tred op meester Wynans toe. Nadat zij al de eedgenooten man voor man had opgenomen, wierp zij kap en mantel af: graaf de Leegtenborg stond voor hen. | |
[pagina 135]
| |
Een kreet van verbazing ging op en alle handen reikten, om die van den lang verwachte te drukken. Wynans vloog op en viel hem om den hals; de la Cour kuste zijn hand en van Sichem stond aan den grond genageld. Hij was erg verouderd; zijn aangezicht droeg behalve een zwaar litteeken van vroegeren strijd, de sporen van veel lijden. - Zijt gij het waarlijk, heer graaf, zeide koster van Sichem en betastte den aangekomene, als om zich te overtuigen, niet met een spook te doen te hebben. Van de algemeene opschudding maakte hij gebruik om hem in het oor te fluisteren: - Heer Graaf, kleine Henri is in welstand en veiligheid. - Waar, bij wien? - Bij mij, heer Graaf; dadelijk kunt Gij het kind zien. Maar voorzichtig laat niets merken, ik vertrouw Sleussel niet. De onverschrokken krijgsman, die immer meester was over zich zelf, was zóó ontdaan, dat hij neerzeeg op een stoel en geruimen tijd wezenloos voor zich uit staarde...... - Ik wist van Agnes de Borea, dat het kind in veiligheid was, doch de gedachte aan het weerzien......... Ik dank U, brave van Sichem. - Wat is er gaande van Sichem? riepen verschillende stemmen. - Het is niets, antwoordde de Leegtenborg, een restje van lange ziekte en ontbering; ik prijs mij dubbel gelukkig hier te zijn en ben tot uw orders meester Wynans. - Vertel ons het wedervaren uwer lange afwezigheid - zes jaren lang hebben wij niet van U gehoord - wij waanden U ter ziele - waar waart Gij? - hoe kont gij zoolang werkeloos blijven......... riepen verschillende stemmen. - Nù niet, viel meester Wynans in de rede, de tijd dringt en de graaf moet weten, dat om één uur een poging zal gedaan worden om graaf de Feria, zijn zwager te verlossen. | |
[pagina 136]
| |
- Ik wist, meester Wynans, dat mijn zwager een dezer dagen moest terecht staan en mijn onverwachte komst heeft ten doel, mede te werken aan zijn bevrijding. - Dan lukt het zeker, riep de la Cour, uit. - Met Gods hulp, ja, zei de Leegtenborg. Zij zouden om half één het huis der samenzwering verlaten en om klokslag één uur bij de Helpoort zijn, in het Jekerbed, bij den hoektoren van den walmuur. Meester Bollen zou een lang koord aan één einde bevestigen aan den hoogen boom in den tuin der Franciscanen en de la Cour zou het andere einde vastbinden aan het touw, dat door bemiddeling van de vrouw van den cipier, in de cel van de Feria, was binnengesmokkeld. Jan Philippens zoon en de Leegtenborg, zouden gereed staan voor elke gebeurtenis. Op het gezette uur drongen de vier mannen heimelijk den tuin der Franciscanen binnen en terwijl Laurent Bollen bezig was het koord te bevestigen aan den boom, rolde de la Cour, die het geheele touw om het lijf gedraaid had, zich over den grond in de richting van de Helpoort. Alles was rustig in de omgeving, totdat een half uur later de la Cour een hanengekraai aanhief. Graaf de Feria, had in angstige spanning, nachten lang gewacht op dit teeken: hij sprong op, stak zijn hoofd door het nauwe venster en zag inderdaad een gedaante aan den voet van den zijtoorn, waarin hij opgesloten zat. Zijn hart bonsde. De vrouw van den cipier had hem slechts twee maal bezocht. De eerste keer in de tegenwoordigheid van haar man en na hem het teeken van ‘la Tau’ gemaakt te hebben, had zij hem, met haar man, als om strijd overladen met scheldwoorden en beleedigingen. - Ik wou, had zij gezegd, dat ik elken dag het voorrecht had dien paapschen Spaanschen hond te kunnen beleedigen. Heer graaf ik kom nog wel eens terug voordat je aan de galg hangt en op den vóóravond van je terechtstelling, kom ik eens zien, hoe dapper je bent in het aangezicht van den dood. Mede had zij ten tweeden male het Tau-teeken gemaakt, zoodat de Feria overtuigd was van hare hulp. | |
[pagina 137]
| |
Den vorigen avond, was zij inderdaad weer met haar man verschenen en terwijl zij zich als een helleveeg tegen hem aanstelde, gleed zij onopgemerkt een vijl en een kluwen dun touw in de cel. Nauwelijks waren zij vertrokken, of hij ontwarde het kluwen en vond op een briefje: ‘bij eerste hanengekraai, touw naar beneden laten; bij tweede kraai optrekken; het bevestigde koord aanhalen, stevig vast binden en langs koord naar beneden glijden’. De haan had waarlijk gekraaid; weldra ritselde het koorde naar beneden en na eenige minuten hield hij een stevig touw in de hand, dat hij vastbond in de cel. Spoedig bemerkte hij, dat aan het touw getrokken werd. Het was de sterke Bollen die met een hout, in den vorm eener dommekracht, het touw zóo strak spande dat, de zware boom ervan kraakte. Met ingehouden adem zagen de drie helpers weldra den gevangene te voorschijn komen en langzaam langs het touw afglijden in den tuin. De Feria drukte meester Bollen zwijgend de hand en wachtte op de drie anderen, die weldra bij den boom waren. - Fernandez, zei de Leegtenborg, ik ben het, Henri. De beide zwagers en krijgsmakkers omhelsden elkaar in stilte. - Wat nu? zeide meester Bollen. De weg door de Jeker is een onmogelijkheid; het water is sinds eenige dagen wel twee meter gewassen en vol ijs. - Het eenige is, de vlucht buiten de stad tot later uitstellen en den graaf elders in veiligheid te brengen, zei de Leegtenborg. - Dan toch de twéé graven, merkte Philippens op. - En de la Cour en Bollen zullen met ons te zamen hangen, indien wij gesnapt worden, zei de Feria. - Niet getalmd; hier moeten wij ten spoedigste weg. Vooruit! naar onze vergaderzaal in den H. Geest, beval de Leegtenborg. Spoedig verdwenen allen in verschillende richting en een half uur later schonk van Reemst zijn besten wijn, ter eere der twee zwagers en hun koene helpers. |
|