| |
| |
| |
Onder het juk.
De revolutie, die in de zestiende eeuw over Europa kwam, had niet alleen een godsdienstig karakter, zich uitend in de Hervorming. De economische crisis, die de toenmalige landen van rijkdom en arbeid beroerde, de sociale crisis die langzamerhand de feodale adel had teruggedrongen, de politieke crisis, die het absolute en gecentraliseerde koningschap in het leven had geroepen, waren zooveel oorzaken die verklaring geven van den opstand der verhongerde boeren, ontevreden burgers en roofgrage edelen, een aanval doende op het ‘ancien régime’ of liever op de goederen der Kerk.
Luther was de man die een wachtwoord gaf, aan de ontketende hartstochten.
Wat de verbonden Duitschers van het ‘Bundsbuch’ doen, is hetzelfde wat de Hollandsche geuzen deden, door in naam van het Evangelie, kerken en kloosters te plunderen.
In Holland vindt hun Luther en hun Calvijn, vleesch geworden in Willem den Zwijger, het volk en het grauw bereid.
In het Zuiden, blijft het volk getrouw aan de katholieke kerk en wat te Maestricht gebeurde tijdens den beeldenstorm, was op touw gezet en uitgevoerd door Hollandsche iconoclasten en, bij zeldzame uitzondering, met behulp van een Maestrichtsch individu.
Het einde der zestiende eeuw, liet een droeve erfenis aan de zeventiende, erfenis die voor Maestricht, lange jaren, wrange vruchten zou dragen.
De Hollandsche geuzenmacht, gegroeid tot den Staat der Vereenigde Nederlandsche Provinciën, achtte het haar belang, zich blijvend te vestigen in het Zuiden en daartoe, was het bezit van Maestricht noodzakelijk.
| |
| |
Der gewoonte getrouw, namen de Hoog Mogende Staten-Generaal, afdoende maatregelen, om een, op de Spanjaarden veroverde plaats, te hervormen.
Wat dit beteekende voor Maestricht, zou zijn ongelukkige katholieke bevolking, een lange reeks van jaren, ondervinden.
Het uitgangspunt der overweldigers, was op de eerste plaats, van Maestricht een blijvende versterking te maken en van uit dit centrum, geheel het Zuiden te beheerschen.
Daartoe werd het garnizoen steeds op peil gehouden en moest bestaan uit louter protestanten, liefst van de bitterste soort. Geen officier werd te Maestricht een commando toevertrouwd, of hij moest in het verleden bewezen hebben, een vurig protestant te zijn en het katholicisme te verafschuwen.
Een officier die zou trouwen met eene katholieke vrouw, werd ipso facto, ontslagen. Bekeering van een protestant, tot het katholicisme, was verboden.
Wie te kort schoot in ijver van aanbrengen of vervolgen, op voorzichtige of openlijke wijze, naar gelang de omstandigheden, moest van garnizoen veranderen.
De Katholieke religie moest worden tegengewerkt, om langzaam en zeker, tot hare algeheele uitroeïng te geraken.
De katholieke priesters moesten, op voorzichtige manier verdacht gemaakt worden bij het ‘domme volk’ en de protestansche dominés, voorgesteld, als de ware zendelingen des Heeren.
Zonder de actie in het algemeen, ook in het minst te laten luwen, moest bijzondere aandacht gewijd worden aan de kloosterorden en onder hen, op de eerste plaats, aan de Jezuiten en de Franciscanen. Aan de Jezuiten vooral, als vertegenwoordigers der meest kundigen en ijverigen onder den clerus en daarom de meest gevaarlijken, voor den oprechten Hollandschen geest.
Het Maestrichsche volk moest, naar het bevel van de Hoog Mogende Gedeputeerden der Staten-Generaal, uit den poel van paapsch bijgeloof getrokken worden en gered uit de klauwen van een fanatieke schare van Roomsche priesters, die het sinds eeuwen bedrogen in afgoderij.
| |
| |
Langzamerhand kon dan overgegaan worden, tot verdrijving der kloosterlingen en tot verbeurdverklaring hunner goederen, zulks ten profijte van de Hollandsche staatsambtenaren, de dominés en het garnizoen. Al dezen zouden, in het vooruitzicht van groot gewin, een prikkel te meer vinden, tot krachtige daden. Den Maestrichtschen burgers van invloed en vooral zij, die bekend stonden, als goede katholieken en vol liefde voor hun stad, moesten, hetzij geniepig, hetzij openlijk, moeilijkheden in den weg gelegd worden.
Den koopmansstand moesten passen geweigerd worden of telkens uitgesteld. Bij de moedigste burgers moesten steeds het grootst mogelijk aantal soldaten ingekwartierd worden, met de opdracht aan de gegradueerden, zich nauwkeurig op de hoogte te houden van hun denkwijze en onder den schijn van vriendschap, hun vertrouwen zien te winnen.
Het groot aantal lichtekooien, dat het leger gevolgd was en mede de stad was binnengetrokken, moest om reden van openbare moraliteit, uitgezet worden, met welken maatregel werd bedoeld, een goed effect te maken bij den prinsbisschop en de burgerij, doch met de bedoeling, de soldaten in aanraking te brengen met de Maestrichtsche vrouwen.
De seculiere geestelijkheid moest oogenschijnlijk niet gehinderd worden, met het oog op het capitulatieverdrag. Langzamerhand zouden dezen ook wel aan de beurt komen.
De dominés konden rekenen op den algeheelen steun der overheid, daar waar zij meenden, tot daden tegen de afgoderij te moeten overgaan.
Het uitzetten van invloedrijke burgers kon ‘op goede gronden van recht’ in groote mate geschieden.
Alle ambten en waardigheden moesten door protestanten worden bezet en waargenomen.
De stad moest voor de eigen bewoners tot een hel gemaakt, zoodat kon verwacht worden, dat na een tiental jaren, de Hoog Mogende Staten, zeker in het rustig en blijvend bezit zouden zijn van Maestricht.
Alle raad en bijstand was verzekerd bij den heer commandant Joachim Golstein, een ijverig man, doordrongen
| |
| |
van zijn plicht als staatsambtenaar en protestant, en bij den heer auditeur, Jacob Fisbach, beiden beschikkende over afdoende macht en volledige instructies.
Op deze wijze zou Maestricht en zijn burgerij, wel ten onder gebracht worden.
Degenen onder de burgers, die nog eenig vertrouwen hadden gesteld in de plechtige beloften, bij de capitulatie bedongen, zagen zich spoedig bedrogen.
Weldra werd op de meest perfide wijze ten uitvoer gelegd, wat de Staten bevalen en wat door het fanatisme der predikanten nog werd verergerd.
Vrijheid van geweten en vrijheid van godsdienst werden besnoeid; de oude burgerrechten bestonden weldra slechts in naam. De Katholieken moesten huwen ten overstaan van een dominé. Eigendom was afhankelijk van een woord met een dronken soldaat en geen Maestrichtenaar was zijn leven zeker.
‘De duivel zal Maestricht halen’ had Frederik Hendrik in Augustus uitgeroepen bij het beleg en ofschoon de duivelen bij honderden op de ongelukkige stad los gelaten waren, zou bewaarheid worden, wat dezelfde krijgsman had gezegd, kort voor de overgave:
‘Wij zullen de stad innemen met geweld van wapenen, doch wie na ons komen, zullen een nog harderen strijd hebben dan wij; men verovert wel een vesting, maar niet het Maestrichtsche Volk’.
Zoo leefde het ongelukkige volk, van het eens fiere en vrije Maestricht, een leven, dat een langzaam sterven moest worden.
De knevelarijen waren getreden in plaats van vroegere burgerrechten.
Een gemeen soldatesque, in zijn laagste instinkten aangehitst door zijn overheid, tyranniseerde de burgers dag en nacht.
Al wat godsdiensthaat kon verzinnen, werd bot gevierd, onder de directie van den fanatieken predikant Ludovicus, die met Gods woord op de lippen, de schendende hand uitstak naar wat den katholieken het dierbaarst was.
| |
| |
De Staatsche overheid had de macht van de Luiksche verdrongen. Recht bestond niet meer voor een katholiek Maestrichtenaar.
De handel stond stil; de ambachten kwijnden en de ondernemende kooplui, die eertijds van Maestricht een stapelplaats gemaakt hadden van den handel tusschen Antwerpen, Brussel en geheel Zuid- en West-Duitschland, werden tot den bedelstaf gebracht.
Het garnizoen werd vergroot en behalve de inkwartiering bij de burgers, werden gelegerd, 400 man op de Tongersche barakken, 600 in Wyck, 500 op den Maegdendries. De cavallerie werd gehuisvest als volgt: een compagnie op de Hooge-Leemkuylen, een halve op de Kommel en een halve op den Nieuwenhof, bij den Zwingelput.
Een ritmeester genoot 122 Luiksche gulden, een ruiter 33, een kapitein 109, een soldaat 22 gulden.
De stad droeg aldus een last van 36.000 gulden per jaar. De belastingen waren ondragelijk en toch werd naar nieuwe middelen gezocht.
Deze bestonden in ⅖ van de opbrengst der mout- en korenwage en van dagelijks noodige zaken.
Op de Markt groeide het gras, zoodat de vrouwen uit het volk er haar linnengoed kwamen bleeken.
Geen ramp van welken aard, werd Maestricht gespaard in dien langen tijd van ongeluk, waarin de eene afgrond den andere baarde en de groote misdaad van 1632, gevolgd werd, door duizend andere, door de overweldigers in naam der vrijheid, gepleegd op de stad, op de religie, op de vrijheid zijner burgers, op hun eigendom, op de eer hunner vrouwen, op hun leven.
Maestricht en de wingewesten van Limburg en Brabant zullen geofferd worden aan den willekeur der ‘Zeven Provinciën’.
Hun verleden zal hun toekomst zijn, want dezelfde oorzaken hebben steeds dezelfde gevolgen.
De vorm zal veranderen naar het tijdsgewricht; de daad en het doel zullen dezelfde blijven.
Hun heden zal zijn als het verleden in de zeventiger jaren der zestiende eeuw.
| |
| |
Nu is het Ludovicus, toen was het de fanatieker Johan Scheitshabener, die na zijn opruïng op de markt, met zijn Hollandsche handlangers, het sein tot den beeldenstorm gaf.
De Sint Mathyskerk werd overweldigd. De ambachten, die de kerk met hun penningen gebouwd hadden, werden neergeslagen. De beelden verbrijzeld, de altaren omver geworpen, het Allerheiligste geprofaneerd, de kapel van St. Severyn vernield, de geestelijken mishandeld en overgeleverd aan den haat van het opgeruide grauw.
Op den 3den November werd hun stichtelijk werk voortgezet en in de kapel van O.L. Vrouw aan den Oever en de St. Joriskapel, alles vernield en gestolen.
Toen de burgers den Zwolschen nieuwlichter, Herman Struiken, die op 3 Nov. de nieuwe religie met extra beeldenstormerij kwam preeken, de stad uitranselde, werden zij onverdraagzaam geheeten en toen zij den grooten Jezuit, Hendrik Denis, of pater Dionisius, bij zijn eerste preek in de O.L. Vrouwe kerk, op de handen droegen, omdat hij hun rechten en geloof verdedigde, in het aangezicht van de Hollandsche beeldenstormers en hen wees op hun dure plichten, toen werden zij gescholden voor papen van de laagste en gevaarlijkste soort.
Maestricht wilde zichzelf zijn en zich verdedigen tegen elke vreemde overheersching, doch werd de voetbal van het internationale spel van machten. De ‘Staatsche vrijheid’ noopte het kapittel van St. Servaas, de kerk dag en nacht door de gilden te laten bewaken, tegen de op buit beluste Nieuwlichters, die reeds de beelden aan den ‘Langen Gang’ verbrijzeld hadden in 1576. In hetzelfde jaar joeg de bevolking het Spaansch garnizoen uit de stad en trad Hollandsche bezetting in de plaats; haar eerste daad was, de Jezuiten te verdrijven, en toen de Spanjaarden de stad wederom innamen op 20 October, koste dit het leven en de vrijheid aan velen der beste burgers.
In 1575, bij de Passificatie van Gent, werd Maestricht de Spaansche troepen kwijt, doch kreeg in plaats Duitsch krijgsvolk, dat uitmuntte in de kunst van plunderen en branden en met zijn protestantsche Hollandsche vrienden,
| |
| |
andermaal, de Sint Mathyskerk leeg haalde en tot tempel maakte van de nieuwe religie.
De brave Duitschers gingen over tot nieuwen beeldenstorm. Het Dominicanenklooster en de kerk werden geplunderd en de altaren vernietigd.
Niet tevreden met den gestolen buit, werd de bibliotheek, met haren schat van boeken en handschriften, in brand gestoken.
De kloosterlingen werden mishandeld; twee broeders doodgeslagen en de protesteerende burgers gebrandschat.
In 1579 verschijnt de hertog van Parma aan het hoofd van 34.000 man voor de poorten. Met 1200 Franschen, Schotten en Engelschen en acht duizend gewapende burgers en landslieden, strijdt Maestricht, te midden van honger en pest, een Homerischen strijd, vier maanden lang. De bevelhebber van het garnizoen, jonkheer Melchior van Schwartzenberg sneuvelt; de bekwame Tapyn wordt gevangen en sterft, eenige dagen na de inneming, aan de bekomen wonden.
En terwijl de overwinnaar zwaar ziek te bed ligt, krakeelen Mansveld en de Gonzaga, met het gevolg, dat de overwinnende soldaten aan het plunderen en moorden slaan. Van de dertig duizend inwoners van Maestricht worden 6.300 mannen en 1.700 vrouwen, na heldhaftigen tegenstand, vermoord en een millioen gulden als buit weggedragen.
Alle rechten, charters, privilegiën en vrijheden der stad, werden afgeschaft en zij bleef jaren lang ten prooi aan steeds nieuw beraamde aanvallen van de Staatschen in 1580, 1592, 1604.
Niet alleen het krijgsmansgeweld, doch ook de slechte regeering der overheerschers, maakten van Maestricht een lijdensstad.
In 1612 en 1616 vernielde een groote brand, een gedeelte bij de Brusselsche straat.
In 1623 werd een deel der bevolking weggesleept, door de pest en zeven jaren lang, woedde deze vreeselijke ziekte in de stad, om in 1633 met zoo groote hevigheid uit te breken, dat alleen op Calvarieberg vier honderd inwoners overleden. In vier maanden tijd, stierven alleen vijf en
| |
| |
twintig Capucijnen in dienst der pestleiders, even als bijna alle Kruisheeren.
Gedurende al dien tijd, hing het zwaard van Damocles boven Maestricht. De overwonnen legers bleven steeds de stad van buiten bedreigen en de overwinnaars, die zich van Maestricht hadden meester gemaakt, knevelden de burgerij.
Zoo was het ook na 1632, toen de Spanjaarden verschillende forten en steden om Maestricht bezet hielden en in de omgeving een aanhoudende strijd om de macht plaats had.
De Hollanders hielden van uit Maestricht, regelmatig strooptochten in het land van Overmaes en Limburg. Vervolging der katholieken, moord, plundering en branden waren aan de orde van den dag.
Het zal geen verwondering baren, dat de Maestrichtenaren met haat vervuld bleven, tegen de overheerschers, die het er op aanlegden, het volk tot het uiterste te drijven om, bij de minste aanleiding, met wreed geweld, in te grijpen en de verdere verhollandiseering door te drijven.
Ligt het niet voor de hand, dat een sinds eeuwen vrij gevochten volk, aldus getergd, middelen beraamde, om zich van den verdrukker te bevrijden?
Een revolutie is steeds gerechtvaardigd, wanneer zij stoelt op den gerechtvaardigden volkswil. Het volk heeft het recht geregeerd te worden, of zich zelf te regeeren, naar de grootst mogelijke zekerheid van zijn geestelijk en materieel welzijn.
Een vrij volk, heeft den dubbelen plicht, den overweldiger te overweldigen en in zijn strijd om leven of dood, zijn wapens te kiezen en ze doelbewust in het hart van den vijand te stooten.
Evenals in al dergelijke omstandigheden, vraagt het volk slechts een man, in staat den toestand te overzien, leiding te nemen, om tot het uiterste te gaan, na te voren het offer van zijn leven verpand te hebben.
De proost-deken van St. Servaes, een zeventiger, liep op den vooravond van Kerstmis van het jaar 1637 met afgemeten schreden op en neer in de middenbeuk van de Kapittelkerk.
| |
| |
De gewoonte had met zijn hand den rozenkrans genomen en ofschoon zijn lippen een rythme van woorden prevelden, waren zijn gedachten verre van dit volksgebed.
Over de reeds leege kerk donkerde het mystieke schijnsel der veelkleurige ramen en omgaf de heilige figuren, gezien tegen het laatste hemellicht, met een aureool van geloofswijding, dat de man, die buiten de Kerk staat, niet zien of voelen kan.
Trots heftige geloofsvervolging en beeldenstorm, was het protestantisme hier niet binnengedrongen, dank zij de wachten door de gilden, dag en nacht, aan hare poorten betrokken. Het katholicisme stond te Maestricht overeind in geheel zijn geestelijke grootheid en kracht, evenals het machtige gebouw, dat in elken steen getuigde, van trots verleden, van groot-zijn en grooter willen worden, van het vrije katholieke volk van Tricht.
De vallende avond vervaagde de laatste zichtbare ljinen der stoute gewelven en vergeestelijkte het geheel.
De rozenkrans was zijn hand ontvallen en hij was neergeknield in diep gepeins, op het graf van St. Servaas.
Aan zijn moeden geest trok voorbij, een lang verleden, in lief en leed gedeeld met zijn kudde.
Opnieuw leefde hij in gedachten de historie van Maestricht en bad om verlichting, bij de vervulling zijner hooge en droeve taak.
Als in visioen, trok de toekomst voor hem voorbij. Hij zag, hoe in de komende tijden, de waarde van dezen grooten beginselstrijd zou vervagen en hoe er zouden zijn, die leed en lijden, en strijd en dood, zouden bezien in het licht van den tijd en hoe zij dat alles zouden stellen in het kader van begrippen, die een beleediging zijn van wat Waarheid is en Recht.
De hoogepriester en fiere Maestrichtsche burger, plengde tranen op het graf van St. Servaes, aldus, even als deze, beweenend wat menschenwerk zou doen, in menschenbevatten van Goden wil. Hij zag ze komen en gaan de opvolgende geslachten: hij zag hoe de vijanden van Kerk en Stad zouden gratie vinden in de oogen van velen, door het wisselend lot der toekomstige eeuwen verblind, aanstrom- | |
| |
pelend achter de macht van het oogenblik, niet willende kennen de historie van het roemrijke verleden, doof voor de stem der dooden, gevallen in heroischen strijd van groote beginselen.
- Zou het kunnen zijn, zoo vroeg hij zich, af dat er een tijd komt, dat alles is vergeten, dat er geen eere meer is, voor die hun leven gaven als katholieken en als burgers.
De edele oude priester, Maestrichtenaar naar den bloede, als streed hij tegen de onmogelijkheden van het menschelijk verworden, maakte onwillekeurig een afwijzend gebaar.
En toch drong weer het sombere toekomstbeeld naar voren en hij zag ze voorbijtrekken in langen stoet: de braven, die te braaf zijn, om de wetten van God en van de menscheid te onderhouden, indien zij niet strooken met de belangen van het oogenblik en van het eigen ik; die braven, die den staf breken over beginsel en historie en in hun bekrompenheid, de wetten van God en Kerk, willen aanpassen aan hun subjectieve belangen; de voorzichtigen, die diezelfde onveranderlijke wetten, modeleeren naar eigen schijnheiligheid en haar dienstbaar maken aan wat geeischt wordt door hun persoonlijk belang; de menschen, geestelijken en leeken, die den moed der overtuiging missend, de belangen van het oogenblik stellen boven die van het beginsel en het offer voor den Allerhoogste stooken, met de adelbrieven der martelaren van het verleden; dezelfden die als Pilatus, de handen in onschuld wasschen, die met Petrus, voor de oogen van een dienstmeid, den Meester drie maal verloochenen en den rondedans doen om het Gouden Kalf hunner eeuw; dezelfden van altijd, die de gevierden zijn in de vele dagen van decadentie, zich een troon bouwen van het roemrijk verleden der katholieke helden, zonder dat hun zielen of lichamen, den strijd of de vervolging van de martelaren hunner Kerk, in het minst hebben gestreden of gevoeld.
Den toestand kennend, bracht hij regelmatig elken morgen, het offer van zijn leven, want elk volgend uur, kon hij de ijzeren hand der geloofsvervolging op den schouder voelen.
| |
| |
Zoo bad hij om kracht tot den Hemel en deed St. Servaes geweld aan.
De kerk, die langer staan zou dan hij, diepte weg in het avonddonker, terwijl zijn geest terugkeerde tot de werkelijkheid van het benauwende oogenblik.
Hij stond op en trad verschrikt terug, toen een menschelijke stem hem zei:
- Heer Proost! Maestricht en het katholiek geloof zijn in groot gevaar; ik kom tot U, met het dringend verzoek onmiddelijk daden te beramen, tegen den gemeenschappelijken vijand.
- Heer Burgemeester, zijt gij het? wat kan ik doen?
- Heer Proost, nog heden nacht moet het plan beraamd worden.
- Waar, hoe laat?
- Om elf uur en ten uwen huize.
- Ik verwacht U.
|
|