Ramp en misdaad. 1623-1638
(1924)–Arnaud de Trega– Auteursrecht onbekend
[pagina 32]
| |
Het Spaansch gouvernementGuillaume Bette, graaf de Lede, heer van twaalf heerlijkheden, ridder van de Militaire Orde van St. Jacques, commandeur de Biezma, lid van den krijgsraad van Zijne Katholieke Majesteit, groot-Baljuw van Gent, was de zoon van Jean Bette, seigneur de Lede en Jeanne de Berghes. Hij was gehuwd met gravin Anna Marie de Hornes, die hem 4 zonen en een dochter schonk. Zij bewoonden een der voornaamste gebouwen van de stad, gelegen aan de zuidzijde van het vrijthof, een hoek vormend langs de St. Jacobstraat en de Papenstraat. Voor den ingang hielden twee musketiers de wacht, terwijl in een klein vertrek, rechts in den breeden oprijgang, nog eenige anderen hun wachttijd doodden, met strategische soldatenbeschouwingen. De breede overwelfde poort gaf toegang tot een ruime binnenplaats, met in het midden een fontein en aan de vier zijden omgeven door een open gaanderij, gedragen door rijk gebeeldhouwde steenen kolommen. Rechts van de oprijpoort, leidde een breede trap, met kostbare gebeeldhouwde leuning, naar een langen gang, loopende rond het geheele gebouw, aan de zijde van de binnenplaats. Langs het Vrijthof, bevonden zich beneden de groote ridderzaal en de verschillende vertrekken, in gebruik bij den gouverneur, terwijl de bovenverdieping ingericht was als particuliere woning. De aangekondigde feestmaaltijd zou gehouden worden in de ridderzaal, een ruim vertrek van 50 bij 20 voet, gemeubeld en gestoffeerd met al de weelde van dien tijd. De groote schouw, een monument in gothischen stijl, werd gedragen door twee kariatiden. In het midden prijkte een schilderij, voorstellende de 7 hoofdzonden. | |
[pagina 33]
| |
Links en rechts van de schouw, stonden weelderige sofa's, terwijl meerdere kostbare kasten en schilderijen, met zware gordijnen en tapijten, op het geheel den stempel drukte van voornaamheid en fijnen smaak. De groote ronde tafel in het midden, gedekt voor een twintigtal gasten, was voorzien van damast, zilveren vaatwerk en bloemen. Drie groote kroonlusters in het midden en een tiental kleinere langs de muren, droegen 300 waskaarsen, die het geheel schitterend verlichtten. Op het bepaalde uur traden de gasten in optocht binnen. Gravin de Lede met burgemeester Lambrecht van Heer; de gouverneur met de vrouw van burgemeester Baechusius, en de vrouw van burgemeester van Heer, met graaf de Leegtenborg; burgemeester Baechusius met gravin de Leegtenborg; verder de proostdeken van St. Servaes; de rector der Jezuiten en nog eenige edellieden en poorters met hun dames. Twee pages, aan den dienst van gravin de Lede verbonden, droegen de lange sleep van haar kostbaar kleed, terwijl de overige dames, onder elkaar wedijverden, in keus en smaak harer toiletten en juweelen. Achter eiken stoel stond een lakei, terwijl de hofmeester met onzichtbare teekenen de geheele bediening in de puntjes leidde. De oudgediende had niet zonder verwondering gezien, dat een der nieuwe lakeien, zich op een andere plaats gesteld had, dan hem aangewezen was en wel achter den stoel van den rector der Jezuiten, die aan de rechterzijde van de gastvrouw gezeten was. Ofschoon het geheele gezelschap zich in levendig gesprek onderhield, lag er toch over het geheel een gedrukte stemming. De gouverneur had bij den aanvang op de gezondheid gedronken van de Aartshertogin en den Prins-Cardinaal en tegelijkertijd gesproken op den Magistraat, in de tweeheerigheid der Stad, zoo waardig vertegenwoordigd door de beide aanwezige burgemeesters. De burgemeester van Brabantsche zijde, had, ook namens zijn ambtgenoot, geantwoord, dat hij borg bleef voor de bevolking, die in deze benarde omstandigheden, | |
[pagina 34]
| |
evenals steeds, bereid was op te komen voor het Katholiek Geloof tegen de Hervorming, en voor zijne rechten tegen vreemde overheersching. - Het lot van België is in onze handen gesteld, zei de gouverneur, terwijl hij zich wendde tot den rector en, zoo ging hij voort, deze Katholieke stad is het laatste bolwerk tegen de Hervorming. - Ongetwijfeld, antwoordde de aangesprokene, doch wapengeweld zal niet in staat zijn het Katholieke volk, dat gedurende zijn heerlijke geschiedenis, zoo treffende bewijzen van trouw gegeven heeft aan de aloude moederkerk, tot afval te brengen. - De laatste tijden vooral, hebben zulks bewezen, zei de proostdeken van St. Servaes en wat den Maestrichtenaren wordt aangeleund, als zouden ook van de hunnen medegesleept zijn in den stroom der Hervorming, is in strijd met de waarheid, want de feiten wijzen uit, dat al de hier gepleegde wandaden, der laatste twee eeuwen, voor rekening komen van vreemd gespuis. - Helaas, zoo zei de burgemeester van Luiksche zijde, wordt de geschiedenis geschreven door onze vijanden en toonen wij ons, ook op dit gebied, veel te slap. Wij Katholieken zijn over het algemeen genomen, te weinig strijdvaardig; wie zich lam maakt, wordt door den wolf, die zich lam noemt, verslonden. Recht en Geloof zijn twee verheven zaken, doch wat zal er gebeuren met beide, indien wij ze niet beschermen met den sterken arm der macht. - Daarin zijn wij toch niet tekort geschoten, heer burgemeester, zei de proostdeken. - Heer proost, wij moeten den tijd begrijpen waarin wij leven. Het wil mij voorkomen, dat er ook aan onze zijde soms niet krachtig genoeg wordt opgetreden tegen den fataler indirecten invloed der Hervorming. Gelijk fierheid, de schildwacht is der eer, zoo zijn volkstradities en wetten van atavisme, de wachters van het Geloof. Het natuurlijk doen en laten van ons volk, dat niet behoeft geleid te worden van dag tot dag, gaat als van zelf in de goede richting. | |
[pagina 35]
| |
- Ik stem dit volkomen toe, sprak de proostdeken en wil daarbij nog aanvullen, dat wij hier tevens te letten hebben op het rasverschil tusschen de bewoners van Holland en ons volk. - Inderdaad, zei kapitein de Leegtenborg, springt het verschil tusschen de beide volken steeds in het oog. Overigens kan het niet anders, of vervolging en verdrukking, kan zijn uitwerking niet missen. Gaan wij verder terug tot de oorzaak der dingen, zoo ging hij voort, dan wijzen de feiten uit, dat de Hervorming en al de misdaden die zij met zich voert, in Holland een vruchtbaren bodem vond, terwijl zij hier niet kon gedijen. Zoo b.v., hebben de afschuwelijke leerstellingen van een Tanchelm, die voorgaf waardiger te zijn dan Christus zelf, want deze had slechts den H. Geest ontvangen, terwijl in hem, Tanchelm, de volheid van dienzelfden geest belichaamd was, hier nooit het volk kunnen beroeren. In het Noorden had hij zijne volgelingen, hier werd hij uitgebannen. Het volk, dat ginds zijne leer aanhing, moet wel diep bedorven geweest zijn. Tanchelm en de zijnen richtten zich voornamelijk tot de vrouwen. De zieken dronken het water van zijn bad. De vrouwen achtten zich gelukkig de gunst van dit monster te ontvangen; de moeders gingen er prat op, dat hare dochters door hem werden uitverkoren en de mannen achtten zich beleedigd, wanneer hun echtgenooten niet door hem werden onteerd. Dit onderlinge gesprek werd afgebroken door den gouverneur, die zeide: Dames en Heeren, ik kan U een blijde tijding mededeelen. Mijn secretaris ontcijfert daar juist een brief, door een onzer koerieren gebracht, van Hare Hoogheid de Aartshertogin. De brief luidt: Cher et bien aimé. Infailliblement, Dieu aydant, le secours sera vendredy ou samedy. Bruxelles, Isabelle.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 36]
| |
- Ik noodig U uit, ons glas te ledigen op Hare Hoogheid Isabelle en op de spoedige verlossing van Maestricht. Allen rezen van hun zetels. De gedrukte stemming, die tot nu toe overheerschend was geweest, maakte plaats voor opgewektheid en hoop, want nog slechts enkele dagen en de verwachte hulp zou opdagen. - Ik wil wel verklaren, zei de gouverneur tot den rector der Jezuiten, dat ik de toekomst donker begon in te zien. Onze levensmiddelen raakten op en het is ons onmogelijk, uitvallen te doen. Onze bezetting is te klein in verhouding tot het leger van den vijand. - Dan is de brief van H.H. de Aartshertogin, dubbel verblijdend. - En nog meer dan dat, pater, want gesteld, dat de stad zou ingenomen worden, dan was het gedaan met de vrijheden en de Katholieke religie te Maestricht. - Dit zou veel afhangen, eerstens van het capitulatieverdrag en tweedens van hem die het zou uitvoeren. - Mijn vertrouwen daarop is niet groot, vooral als ik bedenk, dat de wreede en fanatieke calvinist Golstein, de aangewezen commandant van Maestricht zou kunnen zijn. - Mijne inlichtingen gaan in de richting van een andere benoeming en wel van den bekwamen hertog van Bouillon, die zich reeds herhaaldelijk zóódanig onderscheiden heeft, dat hem, op de eerste plaats, het bevel over de overwonnen stad zou toekomen. - Frederic Maurice de la Tour d'Auvergne, Hertog van Bouillon, zoo hernam de gouverneur, is ook protestant en even fanatiek als zijn moeder, Elisabeth van Nassau. - Zoo is hij inderdaad geboren en opgevoed, heer gouverneur, doch ik heb uit den Haag vernomen, dat hij zeer getroffen is geweest door het verhevene van den Katholieken godsdienst, toen hij er voor het eerst over hoorde spreken, door een mijner ordebroeders. De hertog laat zich thans geregeld onderrichten in de Katholieke leer door pater Petersens en hij zal, met Gods genade, ongetwijfeld het eenige ware Katholiek geloof...... De pater kon zijn zin niet voleindigen, want de hofmeester riep plotseling, met luide stem: - Heer Gouverneur, er is hier een verrader! | |
[pagina 37]
| |
Te midden van de algemeene verbazing, wees de hofmeester op den lakei, die zich, tegen zijn orders, achter den stoel van den Rector der Jezuiten gesteld had en zeide: - Daar is de verrader, die zoo onbeschaamd is, naar voren te treden tot vlak bij uw zetel, Heer Gouverneur, en dien van Pater Rector, ten einde uw gesprekken af te luisteren. De beschuldigde was doodsbleek geworden en stamelde eenige woorden van protest; hij werd gegrepen door de dienstdoende wacht, wier commandant, reeds spoedig, rapporteerde, dat de bedoelde lakei, Brak geheeten, inderdaad een spion was. Nog onder den indruk van het gebeurde, namen de gasten afscheid en de gouverneur zei tot de Leegten borg: Kapitein, mijn te goed vertrouwen, zij een les voor allen. Nog heden avond wordt Brak nader verhoord en ik zal een proclamatie tot de burgerij richten, waarin, na de mededeeling der hoopvolle tijding van de Aartshertogin, de bevolking aangemaand wordt, tot groote voorzichtigheid. |
|