Ramp en misdaad. 1623-1638
(1924)–Arnaud de Trega– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
13 mei 1632.De groote klok van St. Servaas had sedert haar eerste luiding in 1515, nooit op schooner dag en voor grooter plechtigheid haren roep uitgebeierd over stad en land, dan op den Zondagmorgen van 13 Mei 1632. ‘Ad tua sacra voco populum clangore sonore Servatii, cujus nomine dicor ego. Servatius wiens naam ik draag, ik roep met mijn welluidende stem het Volk naar uwe kerk’. Plechtiger dan ooit, trilden de sonore klanken over de in morgenzon lachende stad. Alles ademde vrijheid en leven in het tweeheerige Maestricht, dat zoo vaak den dood nabij, telkens weer, zich had opgericht, om te gaan, in hoopvoller tijden, naar nieuwe toekomst. Heilige stad, van waar sinds twaalf honderd jaren onder de schutse van St. Servaas, van den Maestrichtenaar St. Lambertus en 21 andere heilige bisschoppen, het Christendom uitstraalde over de lage landen der Maas. Vrije stad, waar twee Heeren één Heer waren, één Heer wiens naam was, ‘vrije Volk van Maestricht’, dat reeds in 1632, twaalf eeuwen van beschaving had beleefd, al dien tijd zich zelf was gebleven en met hardnekkigheid had gevochten tot het laatste, tegen elke vreemde macht. Schoone Stad van de Maas, de leven brengende rivier, die klagend haar wateren schuurt langs de hooge walmuren van Tricht en zoo een broederkus geeft van eenheid in lief en leed, in leed vooral; tweelingbroeders in groot-zijn en miskend. De Maas over wier deinenden rug, hier de laatste echos der latijnsche beschaving wegsterven en wier wateren zoo noode de lachende velden van Limburg verlaten. Schoone stad der schoone Maasvallei, omstuwd door de laatste heuvelen der Ardennen, vol van kunst in machtig kunnen gegroeid uit storm en strijd, ongesnoeid, gelijk | |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
de eik en zich verheffend in hare dertien torentoppen, symbolen van hooger leven. Arme stad, speeltol van potentaten-heerschzucht in religiestrijd en volkerenkrijg. Door de natuur begiftigd met alle elementen van geluk, wordt Gij door de menschen gemaakt tot een oord van naamloos wee. Arme stad die lachen wil, doch tranen plengt en bloed......
Hoort Maestrichtenaren, de klok van St. Servaas roept U op, om allen te samen nog eens den triomftocht te gaan van den Allerhoogste en van uw Stadspatroon.
Het Vrijthof en de omliggende straten zijn gevuld door eene opgewekte menigte. Velen dragen cocarden van wit en rood, de kleuren der stad. Het is een komen en gaan om de Sint Servaaskerk; duizenden krielen door elkander en de veelkleurige groepen, met hunne schitterende vaandels en uniformen, haasten zich naar de kerk. Guillaume Bette, graaf de Lede, heer van Angrelles, ridder van St. Jacques, waarnemend gouverneur der stad, rijdt, in een prachtige karros, door de omstanders luide toegejuicht, tot voor de poort aan den Langen Gang. Het is bij tienen. Het volk schaart zich alom langs den bekenden weg, afgezet door de 23 ambachten. Zeven kanonschoten en het plotseling luiden van alle klokken der stad, kondigen aan, dat de processie de kerk verlaat. De claroenen schallen, de trommen roffelen; paardengetrappel en zware soldatenstappen duiden de komst aan. Voorop reed een vendel ruiterij van het stadsgarnizoen onder kapitein de Ste Croix, met getrokken degens en in schitterende uniformen. Vervolgens de pedellen van St. Servaas en O.L. Vrouwe, het kleine Kruis met groen banier, voorafgegaan en gevolgd door een kapelaan met de leiding belast; de leerlingen van de latijnsche school der Jezuiten, klas- | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
gewijze met hunne professoren, ten getale van meer dan 400;
allen met kaars en rozenkrans in de hand, dragende hunne kruisen en banieren en gevolgd door de religieuzen van Sint Antonius. Ga naar voetnoot+ | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
De 23 gilden met al hunne eereteekenen, kleurige vaandels en costumes, de dekenen voorop, in groepen van 5, 6 en 7 benevens een groot aantal burgers, te zamen ongeveer 1500 man, zonder degenen die zich bij den stoet voegden bij de Dominicanenkerk en de Houtmarkt aan de tegenwoordige Boschstraat. Vervolgens kwamen de plechtige kanunikken der beide kapittels en de magistraten der stad in al den luister hunner waardigheid. Voorop gingen de commissarissen-deciseurs, vertegenwoordigende den bisschop van Luik en den hertog van Brabant; vervolgens de schouten en de Burgemeesters, Lambrecht van Heer en Herman Baechusius, gaande naast elkander op gelijke lijn, vertegenwoordigende de tweeheerigheid, in gelijke macht en eenheid, dan de Schepenen en de Raadsleden. De eerwaardige en edele Wynands à Gelria, apostolisch notarius van het kapittel, droeg het heilig Sacrament onder den ‘Hemel’ en werd omgeven door de hooge geestelijken. Onmiddellijk hierna schreden voort, de waarnemende gouverneur der stad, Guillaume graaf de Lede, gevolgd | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
door de graven van Hoochstraeten, de Mocqueron, de Martini en een schitterende stoet van edellieden, poorters en officieren, allen een brandende kaars in de hand. De grootsche stoet, gesloten door een compagnie soldaten en door een groote menigte volks, trok in plechtige stilte door de bochtige straten, langs de versierde gevels en alom strooiden de burgers bloemen voor het Allerheiligste. Geen wanklank werd gehoord. Gansch de stad met hare duizenden inwoners en vreemden, ging op in openbare belijdenis van het aloude Katholiek geloof, getuigende in aanbidding voor den Allerhoogste en in eerbied voor St. Servaas en St. Lambertus. | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
Kerk en Stad, geestelijken en burgers, waren één. Naar een oud gebruik, hield de processie stil voor de gevangenissen van de Veerlingspoort op de Markt bij de Kleine Gracht, het oude Dinghuis in de Kleine Staat en bij de daar tegenover gelegen Landscroon, om de aldaar gevangen zittenden te bevrijden. Kanunnik Graeven en kapelaan Veestraeten, traden naar binnen en bevrijden behalve twee vrouwen een zekere Boosselois, een mijneedig mensch en Stootwaegen, die een schildwacht het hoofd had ingeslagen. Nadat zij geknield hadden voor de Noodkist, namen zij eene brandende kaars in de hand en volgden blootsvoets de processie tot het einde. - Het moge heel Christelijk zijn, zulke deugnieten vrij te laten, voorzichtig is het niet, zei deken Damen van de Lakenwevers, tegen zijn collega Nypels van de Vleeschhouwers. - Laten wij hopen, antwoordde pater Vinck, dat zij zich de edelmoedigheid van dit Katholiek gebruik, waardig zullen toonen. - En toch pater, zeide schepen van Stockum, blijft die Boosselois een gevaarlijk sujet; hij heeft meer op zijn kerfstok dan een valschen eed en wat erger is, ik acht dien man tot alles in staat. - Och, zeide wapensmid Sleussel, iedereen kan eens zwak zijn, en vallen. - Dat kàn, mijn waarde zwager, zei brouwer Lansman, maar altijd zwak zijn, of liever, altijd verkeerd, maakt de zaak heel anders. - Gij weet toch wel Jan, antwoordde de wapensmid, dat Boosselois slecht is geworden door zijne vrouw. - Kom, kom Theodore, zei Lansman, een man die niet boven zijn vrouw staat is...... Daar de processie weer in gang was, werden de pratende zwagers van elkaar gescheiden en kwam Damen, die in de Helstraat woonde ‘in 't Striekroor’ niet ver van Sleussel, bij Lansman te staan en fluisterde hem in het oor: - Die arme Sleussel is als een bultenaar, hij ziet zijn eigen bult niet en draait zich zoo, dat hij meent dat anderen dien ook niet zien. Zijn vrouw wordt nog zijn ongeluk. | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
- En zijn schoonmoeder, niet te vergeten. - Ja, buurman, ik weet er meer van. Maar wat wilt gij! Zijn schoonmoeder is protestant en van Pruissische herkomst. Een ander ras en een ander geloof; dat mengt zich niet. - En de dochter schijnt ‘niets’ te zijn. - Behalve, mooi en innemend. - Inderdaad; gelukkig zijn er geen kinderen...... Opnieuw luidden de klokken der stad; de trommen roffelden, de bazuinen stieten in langgerekte toonen het sein der stilte en op de gallerei van de absis der kerk, verscheen de proost-deken en gaf, met den Sleutel van Sint Servaas, den zegen aan de duizenden die op het Vrijthof neerknielden. Het was intusschen omstreeks twee uur geworden en allen spoedden zich huiswaarts, waar voor allen het familiefeest begon. Hofmeyer, voor wien de huiselijke haard eene onbekendheid was, ging zijn maal nuttigen in eene afgelegen kroeg, genaamd ‘In de Katte’ in de Smedenstraat. Binnentredend vond hij den waard Jan van Duren, in druk gesprek met zijn vrouw, die haar gal uitspuwde tegen de processie en de geestelijken. Nadat Hofmeyer de dochter des huizes, die aan den kost kwam met het bedienen van de obscure elementen, die het logement bezochten, benevens met het venten van liefde langs de straat, in den arm geknepen had met een piquante woordspeling op haar opzichtig toilet, wierp hij zich op een stoel en zeide: - Wel van Duren, goed geslapen en van wraak gedroomd jegens den kapitein-opschepper, van gisterenavond? - Dan moet gij wel eene nachtmerrie gehad hebben, heer Hofmeyer. - Dat juist niet; ik had eene slapelooze nacht, die ik doorbracht met woeste combinatie's van wraak tegen dien kwajongen, de papen, de processie, tegen die verwaande Maestrichtsche burgers, die het hoofd nog hooger dragen dan de Spaansche edellieden; tegen den kroft den koster; | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
tegen de kapelaans, de paters en die vervloekte Jezuiten en Fransciscanen. Weet gij! Die Jezuiten en... neen, eerst de Franciscanen en dien Pater Servatius Vinck; hij bemoeit zich met mijne liefde - verbeeld je - of neen - het is een geheim - ... maar wij zullen zien. - Een slapelooze nacht! maar eene nacht vruchtbaarder dan de dagen, want ik heb een plan gesmeed. Onze tijd komt van Duren. Is Boosselois nog niet gearriveerd? Ik heb hem in de processie toegefluisterd, dadelijk hier heen te komen. Onder deze woorden ging de deur open en vertoonde zich een hooge gestalte, met kleinen kop, dikken buik en x-vormige beenen. - In het bleeke vale gezicht, stonden twee kleine, sluwe oogen, schuw om zich heen ziende. De binnentredende zeide met een Duitsch accent: Hier is Boosselois, vrij en met één groot levensdoel: zich te wreken op wie hem zijn vrijheid, gedurende drie lange jaren, ontnamen. - Zij hebben mij in mijn vonnis genoemd, ‘een uitvinder van boosheid’ en bij den duivel! zij zullen het nog ondervinden. - Zij hebben nog veel meer van je gezegd, antwoordde Hofmeyer, of wil je het niet meer weten? ‘Je zoudt je handen wasschen in priesterbloed’. - Dat zal ik, even als gij Hofmeyer en even als onze vriend van Duren. - Kom, toon U goede kameraden en een gastvrije waard. Geef het beste wat gij in den kelder hebt en vreest de betaling niet, want Boosselois heeft geld, veel geld en krijgt er nog veel meer. - Dertig zilverlingen, zeide van Duren. - Ja, de prijs van Judas. Ik wil Judas zijn, gij Hofmeyer de Farizeër en van Duren, de beul. - Neen, ik weet beter, zeide Hofmeyer. Wij spelen: ‘Drievuldigheid’ en zijn allen samen en ieder voor zich: ‘Judas, Farizeër en beul’. Bravo! riepen de beide anderen. - Dien nu op, het Sint Servaasfestijn met Wijntje en | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
Trijntje, want als je drie jaren in de Gevangenpoort heb gezeten, heb je, lang genoeg, te veel en te weinig gehad.
Niettegenstaande de nachtelijke slemppartij, hadden de drie schurken hunne plannen uitvoerig besproken en voorbereid en den volgenden morgen vroeg verdwenen zij door de Hochterpoort, in de richting van het Noorden. - Paarden vinden wij in Smeermaes, zeide Hofmeyer; Donderdag zijn wij in den Bosch en binnen twaalf dagen, terug in Maestricht. Ik moet mij erg vergissen indien wij niet vóór den 10en Juni het leger van den Prins zien opdagen. |
|