- Bravo! schepen van Stockum, riep een burger, gezeten bij de toonbank. Uwe woorden zijn betrekkelijk verstandig, vergeleken bij de krijgstaal dezer lieden en hadt gij de les getrokken uit de gebeurtenissen van 1579, dan zou uwe conclusie, ten aanzien van een nieuw beleg, heel wat verstandiger zijn.
- Heer Hofmeyer, zeide de schepen, ik verlang nóch uwe ‘bravo's’ nòch uwe terechtwijzing.
- Hofmeyer! wat is dat voor snuiter, zeide de Leegtenborg tot de la Cour; ik heb dat ongunstige gezicht, met die kleine valsche oogen meer gezien en hij vervolgde met stemverheffing: ‘Gij die luistert naar den naam Hofmeyer, zeg eerst eens wie gij zijt, waar van daan gij komt...
- Wil U soms ook weten, waar naartoe ik ga, kapitein, antwoordde Hofmeyer.
- Dat zullen wij later zien, zeide de Leegtenborg; wil voorloopig alleen uwe woorden verduidelijken.
- Ik geloof, dat het een verkapte Hollander is, zeide de la Cour.
- Dan is het zeker een protestant, riep een stem.
- En de zoon van een beeldenstormer, zeide een derde.
- Dus een vijand van Maestricht, riep Laurent Bollen, deken van het gilde der smeden.
- Niet allen tegelijk, zeide de Leegtenborg, laat den man aan mij over.
- Het is geen porture, voor U kapitein, bracht Jan van Sichum, koster van de Onze Lieve Vrouwe, in het midden.
Hofmeyer, die zich intusschen in de richting van de deur verplaatst had, omdat hij het blijkbaar wat benauwd kreeg, zocht steun bij zijn metgezel Jan van Duren, een kerel als een reus, en zeide tot de Leegtenborg:
- Kapitein ik heb U, noch een dezer, rekenschap te geven van mijne woorden; overigens messire, ken ik U niet en wensch U niet te kennen, gelijk ik, in het algemeen, niets te doen wil hebben met opgeblazen standjes...
Nog had de man zijn woorden niet beeindigd of de Leegtenborg stond in dreigende houding voor hem en beet hem toe: