Het land van Erasmus
(1999)–J. Trapman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
5
| |
[pagina 75]
| |
dan vrome gemeenplaatsen, aldus MaeterlinckGa naar eind6.. Nederlandse protestantse theologen als P.D. Chantepie de la Saussaye, Isaäk van Dijk en H.M. van Nes plaatsten vraagtekens bij het mystieke gehalte van de Trésor, een geschrift dat volgens La Saussaye ‘in veler boudoir’ te vinden wasGa naar eind7.. Van Nes, de latere kerkelijk hoogleraar te Leiden, schreef in 1900 een instructief boekje over wat hij in navolging van Frédéric Paulhan de ‘nieuwe mystiek’ noemde. Hij besprak schrijvers als Van Eeden en Maeterlinck en de schilder Toorop en concludeerde dat de nieuwe mystiek geen reveil, maar surrogaat was van religie. De minachting voor het redelijk denken en het zedelijk handelen betekende geen toenadering tot, maar verwijdering van het christendomGa naar eind8..
Men zegge niet te snel dat Van Nes, door dogmatisch vooroordeel gehinderd, de nieuwe mystiek onrecht deed. Wat Maeterlinck betreft, beschikken we over een interessant judicium van de criticus Remy de Gourmont. Hij schreef dat de symbolistische beweging werkte met religieuze denkvormen, maar de religieuze geest gelijktijdig minachtte. ‘Van Maeterlincks mysticisme heeft het christendom, ondanks de uiterlijke schijn, nooit deel uitgemaakt’Ga naar eind9.. Gourmont was agnost en achtte Maeterlincks handelwijze legitiem en vruchtbaar. Zelf gebruikte hij voor zijn erotisch getinte Litanies de la rose de vorm van kerkelijke hymnen en sequensen. In zijn werk Le Latin mystique (1892) is een appendix gewijd aan Thomas a Kempis als dichter. De Imitatio is volgens Gourmont geschreven in ‘vers libres’. Het vierde boek boeide hem, zoals te verwachten was, het minst: het is zwaar en vormloos en moet door een ander geschreven zijn; de mystieke en contemplatieve monnik maakt hier plaats voor een biechtvader, aldus GourmontGa naar eind10.. In de sfeer van de nieuwe mystiek is de contemplatie doorgaans geheel losgemaakt van de ethiek. Van Deyssel, die de oefeningen van Ignatius van Loyola als systematische techniek hanteerde, los van hun eigenlijke inhoud en doel, noemde de mystieke contemplatie anti-ethisch. Frederik van Eeeden wees hem erop dat christelijke mystici, zoals Thomas a | |
[pagina 76]
| |
Kempis, de begeerten willen zuiveren en dus sterk ethisch gericht zijnGa naar eind11.. In dit voor mystiek en mysticisme gunstig klimaat moest de Imitatio Christi veler aandacht tot zich trekken. In 1898 verscheen over de Navolging een boekje van J. Mathijs Acket waarin het ‘eeuwig-menselijke’ van de Imitatio werd beklemtoondGa naar eind12., hoewel de katholieke auteur de typisch christelijke elementen niet verzweeg.
In 1906 werd Kloos gevraagd voor de Wereldbibliotheek een vertaling van de Imitatio te maken. Kloos nam die opdracht gaarne aan, maar meende wel veel tijd nodig te zullen hebben, omdat deze arbeid de grootst mogelijke zorgvuldigheid vereiste. ‘Meer nog dan een werk van louter devotie, is toch de Imitatio een aangrijpend prozagedicht’Ga naar eind13.. Kloos maakte zijn vertaling op basis van de Latijnse editie van H. Gerlach (Freiburg im Breisgau 1889); de editie van Hirsche, waarin de tekst in metrische vorm gedrukt is (1e druk 1874) kende hij blijkbaar niet. Het boekje van Acket dat hem daarop ten overvloede had kunnen attenderenGa naar eind14. kwam hem pas onder ogen toen hij zijn werk al voltooid hadGa naar eind15.. De eerste druk van Kloos' vertaling verscheen, in een oplage van 5000 exemplaren, in februari 1908, een tweede herziene druk (3000 exemplaren) in december 1909. Ten slotte werd een derde druk in een oplaag van 4000 exemplaren uitgebracht in december 1914. Kloos liet zijn werk voorafgaan door een merkwaardige inleiding, gedateerd mei-juni 1907. Wie daarvan kennis neemt, zal begrijpen dat de uitgever een aantal exemplaren op de markt bracht - hoeveel is niet bekend - dat voorzien was van de volgende mededeling: ‘Deze uitgaaf is ten behoeve van Catechisanten, zonder de inleiding van den heer Kloos’Ga naar eind16.. Waartegen moesten deze jongeren in bescherming worden genomen? In zijn inleiding wijst Kloos de gedachte af dat de Imitatio in de eerste plaats een stichtelijk geschrift is. Neen, het boekje is geschreven ‘zonder enige strekking’, het is ‘een letterkundig gedachte-kunstwerk’. Kloos verwerpt, wat hij noemt, ‘de gehele kerkelijke mythologie’. Ook degene voor wie het geloof niet meer is dan een vage autosuggestie, zal | |
[pagina 77]
| |
van de Imitatio kunnen genieten en er zijn innerlijk mee kunnen ‘verdiepen en verfijnen’ Een moderne ongelovige zal meer van dit boek begrijpen dan de banale ouderwetse atheïst. De tijd van de oppervlakkige pseudo-filosofie van Multatuli is voorbij. De bloem van het intellect laaft zich weer aan grote denkers als Plato en AristotelesGa naar eind17.. De lezer van nu zal genieten van het dichterlijk proza van Thomas a Kempis, en getroffen worden door ‘de volkomen overeenstemming tussen vorm en inhoud in dit zoo aangenaam-geschrevene boek’. Zowel protestantisme als katholicisme zijn voor Kloos niets anders meer dan historische merkwaardigheden. Maar zijn sympathie gaat bepaald uit naar het katholicisme, omdat het eerbiedwaardiger, menselijker en kunstzinniger is. Kloos meent met zijn voorkeur in goed gezelschap te zijn: mocht de stichter van het christendom nog eens op aarde terugkeren, dan zou deze het katholicisme vergevingsgezind aan de borst sluiten, maar het calvinisme ‘meelijdend-boos’ in de ogen kijken. Het protestantisme boezemt Kloos afkeer in; hij ziet het als dor en verstandelijk; als gevolg van het geredeneer is het in vele partijen uiteengevallen. Kloos' kritiek klinkt als een verre echo van Novalis' beroemde verhandeling Die Christenheit oder Europa (1799), waarin de middeleeuwse kerk verheerlijkt wordt om haar alomtegenwoordigheid in het leven, haar liefde tot de kunst, en haar diepe humaniteit. De protestanten daarentegen ‘trennten das Untrennbare’Ga naar eind18.. Volgens Kloos ligt het goddelijke buiten ons bevattingsvermogen, dus hoe men zich dit voorstelt is van weinig belang, als het ‘echte, diep-innige, eenigszins mystieke voelen maar aanwezig is’. De auteur van de Imitatio maakt dan ook nauwelijks toespelingen op uiterlijke vormen, evenmin als Augustinus dat deed in de Confessiones, aldus nog steeds Kloos. Maar bevat de Imitatio dan geen boek iv? Kloos maakt zich hier snel van af: de Imitatio geeft aan de communie een geestelijke zin, die ook protestanten kunnen aanvaarden. Voor Kloos is het een ondergeschikt punt; de Imitatio is bovenal een mooi boek, en ‘echte kunst’ blijft altijd leesbaar. | |
[pagina 78]
| |
De inleiding van Kloos wekte wel verwondering. De Apeldoornse predikant E.M. ten Cate vond dat zij weinig met de inhoud van de Imitatio te maken had. De vertaling zelf echter noemde hij geslaagd en vloeiend. Blijkbaar gaf dit de doorslag, want Ten Cate toonde zich verheugd dat deze ‘reinste uiting der Germaanse mystiek’ nu dankzij de lage prijs (65 ct.) binnen ieders bereik gebracht wasGa naar eind19.. De jezuïet J. van Mierlo, groot kenner van de middelnederlandse literatuur, schreef Kloos een lovende brief. Weliswaar betreurde hij het dat de dichter niet meer katholieke schrijvers gelezen had en te weinig objectieve waarde hechtte aan het gevoelsleven, maar dan volgt: Ik vind Uwe vertaling heerlijk: misschien de beste die bestaat, alhoewel er hier en daar wat te veel geparafraseerd wordt en enkele plaatsen verkeerd begrepen werden. Ik heb reeds meermaals het geluk gehad mij tot het opnemen van mijn God en verlosser in het Allerheiligste Sakrament voor te bereiden door een lezing uit het vierde Boek van Uw werk. En als ik U nu beloof dat ik Uwer bij de H. Communie indachtig zal zijn, dan kan U dit niet euvel opnemen. Ik, als katholiek, voel me daartoe verplicht door de groote liefde die de katholieke christelijkheid verbindt in de gemeenschap der heiligen. U, als Agnosticus, zal eerbied hebben voor het beste, dat ik als waarheid gevoel. U zal er tevens een bewijs in zien van mijn genegenheid en hooge achtingGa naar eind20.. De reacties van protestantse zijde irriteerden Kloos zozeer, dat hij in de Nieuwe Gids van juni 1908 een stuk liet verschijnen onder de titel ‘Over predikanten en hoe zij kritiek schrijven’Ga naar eind21.. Hierin noemde hij zijn inleiding ‘volkomen objectief’ en richtte hij opnieuw zijn pijlen op het protestantisme, die ‘tijdelijke overgangsvorm van godsdienst’. De voorstelling van een persoonlijke God is volstrekt onhoudbaar en verouderd, aldus Kloos, die zijn instemming betuigde met de inzichten van C. Meyer, redacteur van het tijdschrift Het Nieuwe Leven. Kees Meyer propageerde een | |
[pagina 79]
| |
monistische en kosmische religiositeit, waarin God werd beschouwd als de ziel van het heelalGa naar eind22.. Kloos maakte van de gelegenheid gebruik de misverstanden omtrent zijn beroemde vers ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ uit de weg te ruimen: hier is geen sprake van zelfoverschatting; de geciteerde woorden zou ieder die in het wezen van het psychische doordringt, op zichzelf kunnen toepassen. Bladzijden lang vaart Kloos vervolgens uit tegen de dominees die hij zowel op godsdienstig als literair gebied incompetent acht. De dominee was niet geliefd bij de Tachtigers, of, zoals Van Deyssel het eens uitdrukte: ‘Alles is presentabel, behalve een domenee en een schoolmeester’Ga naar eind23..
De geduchtste criticus van de Imitatio-vertaling die Kloos op zijn weg heeft gevonden, was ongelukkigerwijze weer een theoloog, Isaäk van Dijk (1847-1922), van 1883-1917 hoogleraar aan de theologische faculteit te Groningen, een man die zich ook buiten zijn vakgebied bewoogGa naar eind24.. Van de contemporaine schrijvers boeiden hem vooral Maeterlinck en Van Eeden. Hij wees in verschillende publicaties op de pantheïstische tendenzen die in hun werk tot uiting kwamenGa naar eind25.. Ondanks zijn affiniteit met dit geestelijk klimaatGa naar eind26. bracht Van Dijk tegen het pantheïsme telkens als bezwaar naar voren, dat het de persoonlijkheid van God en mens ontkende, en daardoor afbreuk deed aan het zedelijk karakter van hun relatie. Immers, het christelijk geloof kent als voornaamste tegenstelling niet die tussen eindig en oneindig, of materie en geest, maar die tussen zonde en genadeGa naar eind27.. De Imitatio oefende op de schuchtere en ingekeerde Van Dijk een grote aantrekkingskracht uit. Volgens Maarten van Rhijn, de schrijver van zijn levensbericht, zou Van Dijk naast Thomas a Kempis heel goed op de Agnietenberg gepast hebbenGa naar eind28.. Op 18 juni 1906 werd in Windesheim de eerste officiële vergadering gehouden van de kort tevoren opgerichte Thomas a Kempis-vereniging. Van Dijk hield daar een toespraak over de ImitatioGa naar eind29.. Hij maakte zijn hoorders deelgenoot van zijn bewondering en genegenheid voor het boekje. Maar ook gaf hij aan - en dat typeert hem - waar voor hem | |
[pagina 80]
| |
de grenzen lagen: Van Dijk kon niet meegaan met Thomas' wereldverachting, en voorts meende hij in de Imitatio een ‘mystieke verzwakking van het zondebegrip’ te bespeuren. Een van de uitspraken van Van Dijk raakt ons thema: men moet niet tot een mysticus komen ‘met bedoelingen van esthetische genieting. Artistiek aangelegde naturen vliegen gewoonlijk op een mysticus toe’. Dit brengt ons weer bij Kloos. Zijn vertaling zag het licht in februari 1908. De wel zeer on-Kempistische toon en inhoud van de inleiding moeten Van Dijk onmiddellijk hebben afgestoten. Dat bleek reeds toen hij op 10 juni 1908 voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden een rede hield over ‘Stijl’, en daarin ook enige aandacht schonk aan KloosGa naar eind30.. Heeft Kloos de Imitatio wel begrepen? Van Dijk betwijfelt het; als vertaler heeft Kloos in elk geval gefaald. Een aantal bijbelteksten heeft hij niet als zodanig herkend. Voorts heeft Kloos door het veelvuldig gebruik van overbodige tussenvoegsels ‘alle aroom en alle sap van gedachte en gevoel’ van het origineel verloren laten gaan. Van Dijk kondigde aan dat hij zijn ongunstige oordeel elders zou toelichten. Het verschijnsel ‘vertaling’ had Van Dijks interesse; in zijn Gezamenlijke Geschriften vinden we zinnige en gedocumenteerde kritieken op de Leidse vertaling van het Oude Testament en op de Macbeth-vertaling van Van LooyGa naar eind31.. Maar zijn beste artikel op dit gebied is toch wel de uitvoerige bespreking van Kloos' Imitatio-vertaling, in 1909 verschenen in het tijdschrift Onze EeuwGa naar eind32.. Hierin behandelde hij tevens de in 1907 verschenen vertaling van Frans Erens. De bespreking telt in de Gezamenlijke Geschriften bijna vijftig bladzijden, waarvan veertig over Kloos en tien over Erens. De recensie is exemplarisch, en alleen reeds door de overzichtelijke indeling en de nummering van de voorbeelden een genoegen om te lezen. Van Dijk geeft telkens de Latijnse tekst, dan de vertaling van Kloos en vervolgens zijn, vaak ironische, commentaar. Hij laat het hier niet bij, maar demonstreert ook hoe het wel zou kunnen. Van Dijks recensie is op alle punten overtuigend en voor Kloos vernietigend, vooral waar Van Dijk Kloos kan verwijten dat hij de beeld- | |
[pagina 81]
| |
spraak van het origineel verknoeit, stoplappen invoegt, en van het ritmische Latijn hortend en stotend Nederlands maakt - een Nederlands bovendien dat soms uitmunt door banaliteit. Wat dit betreft signaleert Van Dijk uitdrukkingen als het ‘verorberen’ van het Brood der Engelen, de nederdaling van Christus in de ‘buik eener Maagd’ en de weergave van ‘vitiorum tumultus’ met ‘'t geraas en de herrie der ondeugden’Ga naar eind33.. Het volgende voorbeeld toont aan dat Kloos zowel wijdlopig als onritmisch vertaalt en bovendien een Latijnse term niet gevat heeft. Opto magis sentire compunctionem
quam scire eius definitionem (i, 1)
Kloos maakt hiervan: ‘Ik wil liever voelen de pijnlijke steken der innerlijke bezinning, dan dat ik precies zou kunnen uitleggen wat het woord “Innerlijke bezinning” inhoudt’Ga naar eind34.. Van Dijk laat zien dat het eenvoudiger kan: Ik wil liever berouw gevoelen
dan de definitie van berouw kennen
Van Dijk herhaalt hier het woord ‘berouw’ bewust omwille van het ritmeGa naar eind35.. Van Dijks conclusie luidt: ‘Ware zij [de vertaling] anoniem verschenen, ik zou nooit op de gedachte gekomen zijn dat de dichter Kloos haar auteur was’Ga naar eind36.. Het is verbazingwekkend dat de vertaling van Kloos bij tijdgenoten - van Ten Cate tot Van Mierlo - zoveel waardering heeft geoogst. Vermoedelijk speelt hier een rol dat Kloos voor velen nog steeds de dichter bij uitstek was en daardoor lette men meer op wie het gezegd had, dan op wat er gezegd wasGa naar eind37.. Zo vertelt de predikant-literator G.F. Haspels, die Kloos hogelijk bewonderde, al betreurde hij diens aanvallen op het christendom, dat hij een zeer orthodoxe collega kende, die als hij moest preken vóór de kerkdienst altijd een sonnet van Kloos las ‘om op de hoogte van zijn stemming te blijven’Ga naar eind38.. | |
[pagina 82]
| |
Naar aanleiding van Van Dijks recensie ontstond een onverkwikkelijke affaire. Het stuk ‘Over predikanten en hoe zij kritiek schrijven’ dat al eerder in de Nieuwe Gids gepubliceerd was, werd nu aangevuld met een aantal bladzijden tegen Van Dijk en in die vorm in de tweede druk van de vertaling opgenomenGa naar eind39.. Voor catechisanten werd het boek thans nog minder geschikt. Kloos noemde Van Dijk een theoloog die meer voor de eer van zijn kerkgenootschap ijverde dan voor de ‘exacte waarheid’, en bovendien op letterkundig gebied incompetent was. De verdediging van Kloos is rommelig en onzakelijk (hij verzwijgt bijvoorbeeld de naam van het tijdschrift waarin Van Dijk hem had aangevallen) en hier en daar absurd. Kloos blijkt, om een voorbeeld te geven, niet te weten dat ‘quia’ in later Latijn ook ‘dat’ in plaats van ‘omdat’ kan betekenen; dit verklaart een van de vertaalfouten die Van Dijk hem onder de aandacht had gebracht. Maar Kloos houdt koppig vol: ‘quia’ is ‘omdat’, het staat in het woordenboek en de professor weet dat ook wel. Volgens Kloos heeft Van Dijk slechts op drie ondergeschikte punten gelijk. Aan deze tweede druk heeft Kloos op de valreep een kort slotwoord toegevoegdGa naar eind40., waarin hij suggereert dat Van Dijk hem alleen had aangevallen omdat hij een eigen vertaling voorbereidde, die zojuist verschenen was (1909). Van Dijk, overigens iemand die niet hield van gepolemiseer, voelde zich nu gedwongen te reageren. Hij deed dit door middel van een brochure die omstreeks maart 1910 verscheen onder de titel De Heer Willem Kloos en de ‘exacte waarheid’Ga naar eind41.. Hierin toonde hij aan dat Kloos in de tweede druk van zijn vertaling op 70 punten stilzwijgend van de recensie had geprofiteerd. Een voorbeeld. Kloos had in de eerste druk de mysterieuze woorden geschreven: ‘Ga niet boven op u zelf staan om te steunen’, ter vertaling van ‘non stes super te ipsum’ (i, 7). Ik citeer nu Van Dijks brochure: ‘Kloos vertaalt thans precies als ik aangaf: “sta niet op uzelf”. Het acrobatische is nu gelukkig weggevallen’Ga naar eind42.. Aan het einde van zijn brochure vraagt Van Dijk zich af of de bewonderaars van de dichter en de kranten weer gedwee zullen slikken wat Kloos hun in inleiding en slotwoord op- | |
[pagina 83]
| |
dist. Het viel enigszins mee: het Handelsblad van 18 maart 1910 schreef onder de kop ‘Imitatie-geharrewar’: ‘De exacte waarheid die Van Dijk verkondigt schijnt ons... exact’. Maar deze reactie is toch nogal zuinig, omdat eraan toegevoegd werd dat het een zaak bleef tussen de dichter en de theoloog, terwijl hier in feite de dichter met zuiver literaire wapens buiten gevecht was gesteld. In Den Gulden Winckel schreef Gerard van Eckeren, overigens een bewonderaar van Kloos, dat Van Dijk het gelijk aan zijn zijde had en dat bovendien zijn vertaling veel beter was dan die van Kloos!Ga naar eind43. Van Dijk deed er verder het zwijgen toe. Zijn eigen vertaling, waarin het ritmische karakter van de Imitatio, ook door de opmaak van de bladzijden, tot uitdrukking kwam, werd in 1915, 1918, 1922 en later herdrukt. De korte voorrede bevat geen polemiek, of het moest de getemperde kritiek op Thomas zelf zijn, waarvan we de teneur al kennen uit de rede die Van Dijk gehouden had in Windesheim. Van Dijk hoopte vooral dat de lezer het ritmische, de ‘muziek der Imitatie’ zou horen, waarvan hij een drietal voorbeelden uit de grondtekst gaf. In 1954 noemde C.C. de Bruin de vertaling van Van Dijk de beste die er in onze taal bestaatGa naar eind44.. De vertaling van Kloos werd nogmaals herdrukt in 1914. Deze derde druk is vrijwel gelijkGa naar eind45. aan de tweede, met dien verstande dat Kloos nu in de inleiding toegeeft dat Van Dijk ook op een vierde punt gelijk heeft: ‘quia’ kan inderdaad ‘dat’ betekenen. Maar zelfs hier krijgt Van Dijk niet de dank die hem toekomt, want Kloos vervolgt malicieus: ‘Een R.-K. geestelijke, de Eerw. Pater W.A. Bloem, Augustijn, was zoo vriendelijk mij, in een humanen brief, op die grammatische bijzonderheid te wijzen. En ik betuig hem daarvoor openlijk mijn hartelijken dank.’ Pater Bloem, die klassieke talen studeerde in Utrecht, was bijzonder ingenomen met deze eervolle vermeldingGa naar eind46..
Alvorens van Kloos afscheid te nemen, sta ik nog stil bij een reactie van Alphons Diepenbrock, die de tweede druk van de vertaling van de auteur ten geschenke had gekregen. Hij bedankte Kloos pas op 16 mei 1910, in een brief die hij hem schreef om een andere reden. | |
[pagina 84]
| |
Diepenbrock toont veel begrip voor Kloos' aanvallen op de dominees, wier vermeende intolerantie hij een uitvloeisel acht van de individualistische protestantse ambtsopvatting. Maar over de kwaliteit van de vertaling laat hij zich niet uit. Diepenbrock gewaagt van ‘het mooie geschenk van de Imitatievertaling’, wat niet hoeft te betekenen dat het geschenk een mooie vertaling behelsde. Hij zegt dat hij de vertaling nog niet kan beoordelen, omdat hij het boek slechts hier en daar heeft ingezien. Het is wel duidelijk dat de taalgevoelige Diepenbrock zich van Kloos' werkstuk distantieert: zelfs geen beleefdheidsfrase komt hem over de lippen. De volgende woorden kunnen als indirecte kritiek op Kloos gelezen worden: ‘Ik geloof overigens dat het zowel voor een modern schrijver als voor een modern Catholiek moeilijk is zich in de Imitatie als schriftuur, als letterkundig werk te verplaatsen...’ En die moeilijkheid is volgens Diepenbrock gelegen in het feit dat Thomas' prozastijl afstamt van de middeleeuwse Latijnse sequensen. Ter illustratie geeft hij dan, met verwijzing naar Le Latin mystique, een paar citaten uit de Imitatio, die muzikaal binnenrijm vertonenGa naar eind47.. Van deze muzikaliteit heeft Diepenbrock in de vertaling van Kloos ongetwijfeld niets bespeurd. Zelf had Diepenbrock reeds in 1892 een begin gemaakt met een vertaling, maar deze bleef onvoltooid: slechts een tiental bladzijden is bewaard geblevenGa naar eind48.. Het kwam evenmin tot de uitgave van een vertaling van Augustinus' Confessiones, waartoe Diepenbrock omstreeks 1895 het plan had opgevatGa naar eind49.. In dit opzicht had de ‘katholieke Tachtiger’ Frans Erens meer succes. In 1903 verscheen zijn vertaling van de Confessiones en vier jaar later zag, in een fraaie band, De Navolging Christi het licht. Erens' benadering is niet die van een estheet, eerder is het tegendeel waar. Niet voor niets had Erens al in 1893 geworsteld met de vraag of de kunst het godsdienstige leven misschien niet in de weg staatGa naar eind50.. Wat de Confessiones betreft merkt Erens op dat deze niet het gebed zijn van een onwetende (cf. Multatuli), maar van een man die zekerheid heeft gevonden in de eenheid met een persoonlijke God. ‘De persoonlijkheid van de mensch zoekt de per- | |
[pagina 85]
| |
soonlijkheid van God’, aldus Erens, daarom is het christendom reeds vanuit menselijk standpunt bezien superieur aan het boeddhismeGa naar eind51.. In de voorrede bij de vertaling van de Imitatio (1907) merkt Erens op dat Lodewijk van Deyssel soms een hoogte bereikt die de mystiek benadert, maar daarvan toch essentieel verschilt. De ware mystieke toestand is een genadegave. Men zoeke bij de mystici en in de Imitatio niet de welluidende phrase. Erens keert zich van het esthetiserende mysticisme af, getuige de volgende uitspraak: ‘Schoonheid houdt gevangen en kortwiekt de vlucht naar God in den hoge’. En aan het slot noemt hij de aarde het slagveld van goed en kwaad, waar beslissingen vallen voor de eeuwigheidGa naar eind52.. Wie dit zegt staat lijnrecht tegenover de door Maeterlinck gepredikte ‘morale mystique’, volgens welke de ziel ten diepste niet door enig kwaad aan te tasten is. Dit alles neemt niet weg dat Erens in zijn vertaling gestreefd heeft naar de grootste welluidendheid. Zijn vertaling is de eerste ‘ritmische’ vertolking in het Nederlands en verscheen twee jaar eerder dan de vertaling-Van Dijk. Maar is Erens geheel geslaagd in zijn opzet? Van Dijk meent van niet, en ook hier kunnen wij het met de criticus eens zijn. Erens heeft de woorden vaak in een ongewone volgorde geplaatst, met als gevolg dat het Nederlands soms geforceerd aandoet. Twee voorbeelden uit boek 1,2: Houd op met het verlangen om te weten te veel
en: Veel is er dat te weten weinig of niets is der ziel van
nutGa naar eind53..
Al was de Imitatio voor Van Dijk, zoals we zagen, veel meer dan een fraai geschrift, hij achtte het van het grootste belang dat een vertaling liet uitkomen dat er muziek was in de Imitatio. Dit aspect noemde hij als eerste toen hij in Windesheim de aantrekkingskracht van de Imitatio wilde omschrijven. In zijn eigen vertaling is het hem gelukt iets te laten doorklinken van ‘den rustig-gevoeligen toon, de vaste, preciese, en toch harmonisch-, ja, soms melodisch-dichterlijke beweging | |
[pagina 86]
| |
der volzinnen...’ Met deze woorden was de stijl van de Imitatio in 1908 gekarakteriseerd door niemand minder dan Kloos zelfGa naar eind54.. Zoals bleek, beklemtoonde Frans Erens in de inleiding bij zijn vertaling van de Confessiones de persoonlijkheid Gods op een wijze die een protestants theoloog van de ethische richting hem niet zou hebben verbeterd. Evenals Van Dijk wees hij een louter esthetiserende benadering van religieuze teksten als de Imitatio af, waarbij opvalt dat Erens zich nog strikter betoont dan Van Dijk, misschien omdat hij de ‘Tachtiger’ in zichzelf hier volledig tot zwijgen wilde brengen. Tussen Van Dijk en Erens bestaat aan de andere kant een principieel verschil. Volgens Van Dijk accentueert de Imitatio te zeer de ‘lange heilsweg’: zelftucht en zelfloutering worden door Thomas a Kempis eerder gezien als voorbereiding op het te ontvangen heil, dan als uitvloeisel van het reeds ontvangen heilGa naar eind55.. Deze typisch reformatorische kritiek ontbreekt uit de aard der zaak bij Erens. Hij beschouwt de Imitatio als een praktisch-ascetisch geschrift dat nog niet tot de eigenlijke mystieke literatuur behoort. De door Thomas getekende heilsweg, die Van Dijk al zo lang toescheen, is voor Erens nog maar een begin, een klein deel van de weg die voor de uitverkorenen - de mystici - nog veel verder omhoog voert.
De vertaling van Kloos werd na 1914 niet meer herdrukt. Wel werd in 1926 een vijfde druk aangekondigd, maar dit bleek een vergissing te zijn: bedoeld was een vierde druk. Op 1 juni 1927 informeerde Kloos bij de Wereldbibliotheek hoe het daarmee stond. Op de afrekening had hij gezien dat er in een heel jaar slechts twee exemplaren van zijn vertaling verkocht waren. Hij maakte hieruit op dat de derde druk uitverkocht was. Kloos vroeg de uitgever nu een herdruk te maken, om te voorkomen dat het publiek andere vertalingen zou kopen, ‘al zijn deze duurder’. Op 2 oktober 1928 en op 11 augustus 1931 herhaalde Kloos zijn verzoek, doch zonder resultaatGa naar eind56.. |
|