Zedelijke en stichtelijke rijmen(1680)–J. Tradel– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 159] [p. 159] Eenige aanmerkingen overde vyanden van den mensch, namentlijk: Het vleesch, de Wereldt, en de begeerte. Waar van de uitbreidinge volgt op de wijze: Godt heeft u mensch geschapen, of Onnozele reine Dieren. HEt vleesch dat is vol zonden Als 't niet wort wederstaan, 't Loopt zonder eind in 't ronde Als 't na natuur zouw gaan, 't Begeeren is tot lusten, Waar door het niet kan rusten, Het blijft niet op een zaak, Maar het hangt aan nieuw vermaak; Zoo dat het zich is quaat, Door groote overmaat, Waar door het zich belaat Met zonden en veel qualen, Het geen het dus komt halen, Een ieder merk dit aan Op dat hy mach wederstaan. 2. De werelt kan niet geven Aan die zich daar op zet, Als een onrustig leven, En 't gene dat belet, Te plegen goede werken En 't gene geeft opmerken; Maar weet dat hier in niet Is te vinden als verdriet; Maar neemt het was noch wat, Het is geen vaste stadt, Zoekt daarom nutter schat, Waar dat gy by moogt blijven Tot uwes heils beklijven, Het gene datmen vint, Als men Godt voor al bemint. [pagina 160] [p. 160] 3. 't Begeeren zal steeds groeyen Tot eigen zin en lust, Waar dat de lusten bloeyen, Maar dat en geeft geen rust; Men vint dan veel verhindren Om 't zijne te vermindron, Zoo datmen tot zijn quaat Niet en doet aan andre baat; Maar die na wijsheit leeft Die is 't, dat 't zijne geeft Aan die 't van noden heeft; Hy zal het geen zouw hindren Zijn overdaad vermindren, En geven in der noot Aan een ander ook zijn broot. 4. O Godt! wilt my versterken, Voornaem in overvloet, Dat ik my mach bewerken Tot mijn, en anders goet, En dat ik mach weerstreven In zonden niet te leven; Maar dat ik my behouw Van het minste tot berouw, Laat my steeds zijn bedacht Tot dankbaarheit en kracht, En steeds staan op de wacht, Om uwen naam te eeren, En 't goede te begeeren, Buigt altijdt zoo mijn zin Dat mijn einde zy gewin. EINDE. Vorige