Zedelijke en stichtelijke rijmen(1680)–J. Tradel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een gezang over de gedienstigheit en liefde van een ware vriend in eenige eerlijke zake, en het contrarie van den vleider. Op de wijze: Ik heb twee bruin oogjes in mijn zin. DE dienst die een ware vriend bewijst, Is als een ey het geen heeft het binnenst dat hem prijst, Hy toont in 't uitterlijk Geen pronk, maar hy geeft blijk Van 't goed dat in hem is, Zoo als hy is gewis. 2. Een Doctoor die is als zulken vriend, Die in den noot bestelt, al het gene datter dient, De zieken hy goet doet, Bedrieglijk tot behoet, Als dit niet anders kan En noot komt aan de man. 3. Zoo deed Arcesilaus by zijn vriend, Die hy bezocht in ziekt, en bevont zoo wat hem diend, Hy ging daarom naar huis, Om zijnen vriend in 't kruis Die arm was, by te staan, En hem zoo te verzaan. [pagina 147] [p. 147] 4. Hy bracht twintig drachmas gelt van daar, Dat hy behiel bedekt, en quam zoo zijn vriend daar naar Bezoeken, en heeft doen Buiten zijn vriends vermoen 't Gelt met behendigheit Onder zijn hooft geleit. 5. Een trouw ware vriend ontziet geen kost, Als hy ziet dat zijn vriend, door het zelf kan zijn verlost, In zwarigheit en pijn Zal hy de eerste zijn, Die zich daar toe vervoegt, Dat zijn hert zoo genoegt. 6. Al is 't ook met moeite en gevaar, Ontschult en zoekt hy niet, maar hy toont in alles waar; Doch zoo hy weet gewis Iet schandlijks daar by is, Hy zal zich dan ontslaan, En van die vriend af gaan. 7. Heel anders is dat den vleider doet, Die hem als 't daar toe komt, niet en stelt tot vriends behoet, Maar is zeer dienstelijk, Schoon dat een schandig blijk Hem voorkomt, daar hy niet In neemt het minst verdriet. 8. Doch al dit moet zijn behalven kost, Hy houdt niet als van vreugd, of hy zoekt te zijn verlost, Een ieder merk dit aan, En zoekt na 't best te staan, Op dat hy 't rechte padt Op 't alderbeste vat. Vorige Volgende