Zedelijke en stichtelijke rijmen(1680)–J. Tradel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Een gezang in twee Deelen op 't gene Salomon zegt Prov. 17. v. 17. Een Broeder wort in benauwtheit geboren. Op de wijze van Wel is dat trouwen aan het hoogste goet; of Kom mijn Flora. ZOo wie in noot niet toont zijn liefden werk, Die heeft in zich 't geloove ook niet sterk; Maar wie 't geloof te rechte heeft bevat Die toont uit zich de liefde als een schat, En heeft een goet opmerk. 2. Al is 't een Broeder die is juist niet goet, Maar die in noot aan iemant liefde doet, Een rechte Broeder komt dan voor den dag, Al is hy vreemt, wanneer hy hoort geklag, Hy komt dan tot behoet. 3. Doch die 't geloof te recht een Broeder maakt Die is 't dat door 't geloof in liefde blaakt, Hy stelt in 't werk door kost en moeite groot Het geen vereist tot redding uit der noot, Die is in last geraakt. 4. Voor tijt en stont en roemt hy niet in praat, Maar houdt hem vast aan rechte middelmaat, Zijn kool die is gedoven onder d'as, En wacht maar op wanneer het komt te pas, Dat hy zich d'as ontslaat. 5. Een zulken vriendt dien is een schoon kleynoot, Hy blijft getrouw tot in de bleke doodt, Zijn vreze Godts die port hem tot het goet Van iemant aan, en zijn oprecht gemoet Noit van de waarheit vloot. 6. Als zulken vriend dan stelt het zijn te werk Zoo gaat niet los maar neemt een goet opmerk, [pagina 137] [p. 137] Is 't iet voor u, zoo ziet de waarheit aan, En dat het strekt om u te doen bestaan, Den tijdt uws levens perk. PAUZE. 7. Het geen 't gelove in den vromen werkt, Dat doet hy niet die zich daar tegen sterkt, Door ongeloof zoo wijkt hy daar van af, In plaats van troost zoo toont hy zich heel straf, Wanneer hy noot bemerkt. 8. Of op het best hy toont medogentheit, Maar 't is een stuk dat ons geen goet bereit; Zijn woorden zijn gelijk het zuiker zoet Tot goede hoop, doch worden bitter roet; Door datmen wort misleit. 9. En zoo 't geviel dat waarheit scheen by praat, En dat men niet geweigert wiert met smaat, Maar onder schijn als of het hem was leet, Dat geeft berouw, wanneer men zeker weet Dat hy niet trouw en gaat. 10. Is dit dan zoo, houdt stadig goede wacht, Op dat gy neemt een trouwe vriend in acht, Gaat met hem om en merkt zijn trouwheit aan, En doet hem ook u goede wil verstaan, Naar vrientschap altijt tracht. 11. In tijt van noot dan komt te pas zijn raat, Of andre dienst daar van hy toont de daat; Maar ziet voor al een vriend van Godt te zijn, Zijn hulp gaat vast, in noot en zware pijn, Hy zijne niet verlaat. 12. Zoo gy hem bid en in geloove acht, Zoo wert gy niet van onverstant verkracht, Hy zal u hier dan houden by de handt, En nemen op, te zijner tijt in 't landt, Hier boven door zijn macht. Vorige Volgende