6 Chris stevens loopt in de val
Tegen elf uur stonden de jagers op, pakten hun reiszakken, namen afscheid van den boer en zijn huisgenoten en vertrokken.
Mie Sterk liep nog een tijdje achter de mannen aan, maar bij het kruispunt even buiten Ubach sloeg zij rechts af naar Rietburg. Nand merkte het op en bromde:
‘Die heeft haast. Nu zal de Kromme gauw weten, dat we weg zijn.’
Het vijftal liep kalm verder en bereikte spoedig Hofstad. In een herberg, de enige aan de grote weg, stapten ze binnen. Frens kende den waard heel goed. Deze was spoedig op de hoogte en bracht zijn gasten in de achterkamer. Daar konden ze ongezien de middag doorbrengen en alles beluisteren, wat er in het café voorviel, want de muur was maar een houten tussenschot.
De Kloosterraders maakten het zich gemakkelijk. Zij trokken hun laarzen uit en gingen bij de tafel zitten met hun benen lang uitgestrekt over een tweede stoel.
De waard, die hen bij tussenpozen gezelschap hield, luisterde met belangstelling naar het nachtelijk avontuur met de dieven. Van tijd tot tijd moest hij weg, als er klanten kwamen. 't Waren gewoonlijk voerlui, die kolen van de Kloosterrader mijnen haalden. Zij maakten, staande aan de tapkast, een praatje met den herbergier. In de achterkamer konden de jagers die gesprekken woord voor woord volgen.
De waard stond met twee voerlui te praten, toen opeens de deur openging.
Een onbekende trad binnen. Hij bestelde een pint bier en bleef ook aan de tapkast staan. Hij zei verder geen woord, maar loerde steeds door het raam naar de straat.
Eindelijk gingen de vrachtrijders. De vreemdeling had zijn pint leeg en vroeg een nieuwe.
‘Mooi weer,’ begon hij, ‘maar wel koud, vind je niet?’
‘Ja, 't zal gauw winter zijn. Nu kun je er niet meer op aan. Het verandert soms drie keer op een dag.’
‘Zeg eens, zijn hier een uurtje geleden geen jagers voorbij gekomen?’
‘Welke jagers?’
In de kamer hielden de Kloosterraders de adem in.
‘Die van den abt. Zij hebben de wacht gehouden in de bossen van Ubach. Vanmorgen zijn ze weer teruggegaan naar Kloosterrade.’
‘Waarom vraag jij naar die jagers? Wat heb je er mee te maken?’
‘Dat gaat je niet aan. Wil je geen antwoord geven op mijn vraag? Ook goed!’