staarde tussen Veere en Oskar door en haalde een paar maal zijn neus op. ‘Het leven gaat door,’ zei hij.
Veere en Oskar liepen verder de gang in. ‘Hij hoefde nog niet te beginnen,’ fluisterde Veere, zodra Braakman in zijn klas verdwenen was. ‘Maar hij wilde het. Misschien is het ook beter zo. Waarom zou hij daar gaan zitten piekeren over iets dat niemand had kunnen voorkomen. Hij is altijd goed voor haar geweest.’
‘Natuurlijk, dat is zo,’ zei Oskar.
‘Vanavond is de bezoekavond,’ zei Veere. ‘Een lid van de oudercommissie gaat het rondzeggen. Maar jij wist het al.’ Bij de deur van Oskars lokaal bleven ze staan.
‘Hoe was Christ eronder?’ vroeg hij, langs het permanent van Veere het lokaal inkijkend. ‘Voor zo'n meisje moet dat toch iets vreselijks zijn.’
‘Ze was heel flink,’ zei Veere. ‘Ze heeft geen traan gelaten. Misschien was het beter als ze dat wel gedaan had. Toen we haar moeder wasten en aflegden ging ze naar boven, maar daarna kwam ze toch weer beneden.’
Dit kreng heeft het niets gedaan, dacht Oskar, dat lijk versjouwen, dat stijf en ijskoud is, zij is er even schoon en gezond bij gebleven. Vol afkeer keek hij naar het stevige vlees van haar hals en handen.
‘Is ze daar nu alleen?’ vroeg hij.
‘Hoe kom je daarbij,’ zei de vrouw. ‘Dat zou toch met goed zijn. Nee, de zuster blijft tot de begrafenis. Dat heeft Estoppey in orde gemaakt.’ Ze keek Oskar onderzoekend aan. ‘Ja, dat spreekt eigenlijk vanzelf,’ zei hij. Hij glimlachte tegen haar en ging de klas in, trok zijn jas uit en nam plaats aan het tafeltje.
‘Jullie moeten vandaag maar heel stil zijn,’ zei hij zacht. Met Christ is niets gebeurd, dacht hij. Er is niets verloren.