| |
| |
| |
7
Ook dinsdagavond toen hij om half acht langs het huis van Estoppey kwam regende het. De arts, een robuuste man die zich op een hoekige manier bewoog, wat iets militairs aan zijn optreden gaf, stond bij het licht van een boven de huisdeur aangebrachte lamp met een lap de zijraampjes van zijn auto schoon te vegen. Hij droeg een glimmende plastic regenjas en wierp een grote, vogelachtige schaduw op de weg. Toen hij Oskar opmerkte, richtte hij zich op.
‘Goedenavond. Gaat u misschien naar Braakman?’ vroeg hij. Ook de stem van de man had iets dat aan het leger herinnerde. Hij had een dik gezicht met onzekere ogen.
‘Inderdaad. Hoezo?’ zei Oskar. Hij probeerde zijn stem een zo koel mogelijke klank te geven. Je kunt aan dat gezicht zien dat hij een van die kerels is die het leven onder de knie denken te hebben, dacht hij. Hetzelfde soort als Veere.
‘Zeg, misschien kimt u iets voor mij meenemen?’ zei Estoppey. ‘Ik had het klaargezet maar ze zijn het niet komen halen.’ Bij de laatste woorden draaide hij zich al om en liep naar de voordeur, die blijkbaar aanstond, hij duwde hem open en verdween in de gang.
Oskar keek hem woedend na maar bleef bij de auto staan wachten. De regen tikte zacht op het metaal.
Die zouden zich overal thuisvoelen, zei Oskar bij zichzelf, Veere, hij en die vrouw van hem. Ze hebben hun oordelen over alles bij zich, dat zie je aan die schoongewassen smoelen.
De man kwam naar buiten en overhandigde Oskar een envelopje, waarin naar het zachte gerammel te oordelen een buisje tabletten zat.
Toch kan ieder ogenblik zijn hart het opgeven, dacht Oskar.
| |
| |
Of er kan een defect in zijn hersens ontstaan, dan blijft er van die zekerheid niet zo veel over.
‘Ik kan ervan op aan dat u het niet vergeet?’ vroeg de arts. Hij liep om de auto heen en veegde de raampjes aan de andere kant schoon, zich over het dak tot Oskar richtend. ‘Ik zal het afgeven. Goedenavond,’ zei Oskar. Hoewel hij de indruk had dat de man nog iets wilde zeggen liep hij onmiddellijk door, het envelopje in de hand. Toch doe ik maar netjes een boodschap voor hem, als een kleine jongen, dacht hij ontevreden. Even later hoorde hij de motor van de auto grommend aanslaan. De wagen haalde hem in en reed snel voorbij. De regen viel in schuine, zilverachtige strepen door de lichtbundel van de koplampen.
Mevrouw Braakman deed de deur voor Oskar open. Zelfs in het onvoldoende ganglicht was te zien dat zij heel bleek was. Ze had hetzelfde dunne, rose doekje om het hoofd als op de avond dat Braakman dronken was geworden. Het witte verband schemerde erdoor.
‘Kom gauw binnen,’ zei ze met een poging tot glimlachen. ‘Goedenavond mevrouw,’ zei Oskar. Hij overhandigde haar het envelopje en trok zijn jas uit, waarna ze hem in de voorkamer liet.
‘Christ wast even af,’ zei ze. ‘Ze komt dadelijk. Ik was een beetje moe.’
Oskar ging aan tafel zitten. ‘Dat is te begrijpen,’ zei hij beleefd. Hij zag dat ze thee voor hem ging inschenken. Dat wordt uitkijken, dacht hij, ik heb mijn tanden niet gepoetst. In ieder geval geen koekje nemen.
De vrouw zette het kopje voor hem neer en ging bij de kachel zitten met de handen in de schoot.
‘Wat zei dokter Estoppey?’ vroeg ze na enige tijd.
‘Hij vroeg alleen of ik het wilde meenemen,’ zei Oskar.
| |
| |
‘Praten ze erover?’ De vrouw begon zenuwachtig te lachen. ‘Hoe bedoelt u, waarover?’ vroeg Oskar.
‘Ze weten het natuurlijk allemaal,’ zei ze. Ze maakte een onzekere hoofdbeweging in de richting van de ramen.
‘O, die, daar moet u zich niets van aantrekken mevrouw,’ zei Oskar. Hij voelde zich slecht op zijn gemak. ‘Het zijn stommelingen die niets beters te doen hebben.’
De vrouw antwoordde niet en hij nam een slok thee, die hij eerst in zijn mond wat liet afkoelen, waarna hij er, oplettend dat mevrouw Braakman het niet zou merken, de holle kies mee uitspoelde.
‘Mijn man moest dringend weg,’ zei de vrouw.
Ze houdt hem ook nog de hand boven het hoofd dacht Oskar.
‘Dadelijk komt er nog een leerling.’
Oskar wist niets verstandigs te bedenken om te zeggen. Hij knikte en stak een sigaret aan. Tot zijn schrik stond de vrouw op en kwam tegenover hem aan tafel zitten met een bevend lachje om de mond.
‘Ik wist dat Christ en jij naar het concert gingen,’ zei ze gejaagd. ‘Ik ben blij voor Christ.’ Oskar keek naar de benige handen die een gehaakt kleedje, dat op de tafel lag, verfrommelden en weer ontvouwden. Hij had het gevoel dat iets kleverigs zijn hele lichaam begon in te sluiten.
‘Maar ik ben de moeder tenslotte,’ fluisterde de vrouw. ‘Je zult het wel begrijpen... een meisje is een wit schortje, iedere smerige vlek zie je erop... dat wou ik je wel zeggen, er gebeuren dingen, dat weet je ook wel.’ Ze begon zacht te giechelen. ‘Begrijp je me?’
Het leek Oskar dat de meubelen in het vertrek een meer dan normale grootte hadden aangenomen en alle doorgangen afsloten. Hij keek de vrouw vijandig aan.
| |
| |
‘Natuurlijk mevrouw,’ zei hij.
‘Er gebeuren vreselijke dingen.’ Mevrouw Braakman keek naar de deur alsof ze vreesde dat Christ ieder ogenblik kon binnenkomen, en fluisterde zo haastig dat Oskar zich vol afschuw naar haar moest overbuigen om het te verstaan. ‘Toen ik achttien was had ik muziekles, en ook zangles. Er was een leraar die zei dat hij moest onderzoeken of ik wel genoeg volume had. Hij stak zijn hand tussen mijn kleren, hier, en hij voelde overal. Ik begreep het niet, ik was nog een kind... dat is een vlek die nooit meer weggaat.’
Enkele seconden zaten ze tegenover elkaar. De ogen van de vrouw, die uit ringen opgebouwd leken achter de sterke lenzen, waren strak op Oskar gericht.
‘Zeg het niet tegen Christ,’ zei ze. Daarna stond ze op en liep de kamer uit.
Oskar maakte zijn sigaret uit en bleef verstard aan tafel zitten. Die denkt dat ik al met haar dochter getrouwd ben, dacht hij. Het beste is, mijn jas pakken en maken dat ik wegkom. Hij stak een nieuwe sigaret aan.
Nadat hij een paar minuten alleen in de kamer had gezeten werd er gebeld. Hij hoorde de stem van Christ en voetstappen. Mevrouw Braakman kwam binnen, gevolgd door een meisje van een jaar of zestien met lange vlechten. Terwijl ze de studeerkamer ingingen, kwam Christ binnen. Ze droeg de zwarte trui en de rok van de concertavond.
‘Hallo. Zullen we naar mijn kamer gaan?’ zei ze.
Oskar wierp een snelle blik op de vrouw, die de gordijnen van de studeerkamer had opengelaten en naast het meisje aan de piano plaatsnam, en volgde Christ de gang in.
‘We gaan naar boven,’ zei het meisje. Ze gingen de trap op, die langs de studeerkamer moest lopen, Oskar hoorde de stemmen van mevrouw Braakman en de leerlinge. Bo- | |
| |
ven ging Christ hem door een donkere gang voor naar een aan de achterkant van het huis gelegen kamertje. Er stonden wat boeken op de ombouw van een opklapbed, een klein schrijfbureau en een paar stoelen. Een straalkachel naast het bureau was niet in staat het voldoende te verwarmen. Het is een somber en vochtig huis, dacht Oskar. Het meisje zette twee stoelen voor het schrijfbureau, waarop een paar boeken en schriften lagen. Beneden begon pianomuziek.
‘Die moeder van je, die mogen jullie wel in de gaten houden,’ zei Oskar. Christ sloot de gordijnen en ging aan het bureau zitten.
‘Wat dan?’ vroeg ze.
‘Ze heeft een hele toespraak tegen me gehouden, dat een meisje een wit schortje is,’ zei Oskar. ‘Waarop geen vlekken gemaakt mogen worden.’
‘Ik moet thuisblijven omdat het beter is dat er iemand bij haar is. Estoppey wil het nog even aanzien, maar als het erger wordt lijkt het hem beter dat ze er een tijdje helemaal uitgaat. Een herstellingsoord, zei hij, zo kun je het natuurlijk noemen.’ Het meisje maakte een nerveuze indruk. Ze keek Oskar niet aan en streek met trage bewegingen over haar rok. ‘Ik ben niet met haar getrouwd,’ zei ze. Oskar ging naast haar zitten en keek vol begeerte naar de stevige handen. Haar handen zijn volwassener dan haar gezicht, dacht hij.
‘Voorlopig is ze wel bezig beneden,’ zei Christ.
Oskar legde een hand in haar hals en stak zijn vingers tussen haar haren.
‘Dat kriebelt,’ zei ze. Hij trok haar naar zich toe en begon met zijn vrije hand haar borsten in de dikke trui te strelen. Na korte tijd schoof hij zijn hand onder haar rok. Hij haalde snel adem, luisterend naar de piano. Hun knieën stootten
| |
| |
tegen elkaar tussen de twee stoelen. Hij probeerde een vinger in haar broek te krijgen. Even spreidde ze haar benen, maar daarna duwde ze zijn hand weg.
‘Laten we ophouden,’ zei ze.
‘Natuurlijk. Neem me niet kwalijk,’ zei Oskar. Hij trok zijn hand terug en liet haar los.
‘Ik vind het niet erg. Ik ben alleen niet in de stemming.’ Oskar voelde zich snel vreemd en overbodig worden in het vertrekje.
‘Ik doe wel gek,’ zei Christ. ‘Maar ik moet ongesteld worden, dan stel ik me wel meer aan.’
‘Je hoeft je niet te verontschuldigen,’ zei Oskar. ‘Je bent toch niets verplicht.’ Hij was zich plotseling scherp bewust van de omgeving, de vrouw met de leerlinge beneden in het huis, de ring van de Brink en daarbuiten het vlakke landschap onder de regen. Hij stak een sigaret aan. Het pianospel hield even op, ging dan op een andere melodie over.
‘Geef mij ook een sigaret,’ zei het meisje. Oskar hield haar het pakje voor, streek een lucifer aan en keek aandachtig naar haar wangen, die invielen toen ze het vuur aanzoog, en de scherpe rimpeltjes in haar gespitste lippen. Ze blies de niet-geinhaleerde rook uit en begon een potlood heen en weer te rollen op een schrift. Op het etiket was met kleine, haastige letters geschreven: C. Braakman, Paeda. Oskar pakte de hand en begon met de vingers te spelen. Dit rothuis zit haar dwars, dacht hij, wat kan ik daaraan doen? ‘Voel je je rot?’ vroeg hij. ‘Hoe lang moet je thuisblijven?’ ‘Hoe kan ik dat weten?’ zei Christ. Ze stak de sigaret te ver in haar mond, zodat er een groot stuk van het papier nat werd. Oskar vouwde zacht haar vingers naar binnen en strekte ze weer.
| |
| |
‘Ben je bang dat er iets gebeurt?’ vroeg hij.
‘Ach, ik weet het niet,’ zei Christ geërgerd. Ze liet haar hand als een levenloos ding in de zijne liggen. Het papier van de sigaret was losgegaan en natte tabakskruimels kleefden aan haar lippen. Ze spuugde boos en maakte de sigaret uit. ‘Een zuster van haar heeft zelfmoord gepleegd,’ zei ze. ‘Het is idioot, maar daar denken we allemaal aan. Zij heeft het gisteren aan mevrouw Estoppey verteld, dus ze is er zelf ook mee bezig. Maar niemand durft het hardop te zeggen. Mijn vader heeft er twee keer tegen mij over willen beginnen, maar hij durfde niet, hij vertrouwt mij niet. Ze komt uit een gekke familie. Ik ook dus.’ Ze begon te grinniken. ‘Het is allemaal even belachelijk,’ zei ze.
‘Wat was dat met die zuster?’ vroeg Oskar.
‘Die was directrice van een weeshuis, ergens op de Veluwe. Ze was erg voor gezondheid en ze sliep altijd met de ramen open. Op een nacht kwam er een vent naar binnen en die wou bij haar in bed kruipen. Ze is gaan gillen, maar dat schijnt niemand gehoord te hebben. Toen heeft ze gezegd dat ze al vijfenveertig was. Dat is mooi, zei die vent, dan kan het nog net. Maar ze heeft hem zo gek gekregen dat hij met veertig gulden is weggegaan. Ze heeft toen een verpleegster wakker gemaakt en alles verteld. Die heeft de politie gewaarschuwd. De volgende avond heeft ze haar hoofd in de oven gestoken. Wij hebben het van die verpleegster gehoord.’ Ze lachte hard. ‘Geef me nog maar een sigaret,’ zei ze.
‘Dat is een krankzinnig verhaal,’ zei Oskar. Hij gaf haar een sigaret. De pianomuziek in de studeerkamer brak af en begon niet weer. Even later hoorden ze het geluid van de voordeur.
Christ stond op en liep naar het raam. ‘Het stinkt hier muf,’
| |
| |
zei ze. Ze deed het raam open en bleef met haar handen op de vensterbank geleund staan. Oskar hoorde de regen.
‘Dat kind is weg,’ zei hij.
Op de trap klonken voetstappen. ‘Komen jullie even koffie drinken?’ riep mevrouw Braakman. Ze kwam door de gang en opende de deur op een kier.
‘Ja, we komen,’ zei Christ. De deur werd dichtgetrokken, de vrouw ging naar beneden. Oskar stond op. Het meisje deed het raam dicht en kwam bij hem staan.
‘Je hebt het gevoel dat je voor niets gekomen bent,’ zei ze. ‘Nee, dat is niet zo,’ zei Oskar. Hij legde zijn armen om haar schouders en drukte haar tegen zich aan.
‘Misschien kunnen we elkaar van de week nog ergens zien,’ zei ze. ‘Ergens buiten, waar je niet steeds op hoeft te letten of iemand naar je kijkt.’
‘We kunnen een eind gaan wandelen, in het bos,’ zei Oskar. ‘Zaterdag, dan is hij thuis om bij haar te blijven, dan kan ik wel iets verzinnen. Om een uur of drie, half vier.’
‘Dan kom ik naar dat pad aan het Kanaal,’ zei Oskar.
Zwijgend heten ze elkaar los en gingen naar beneden. Mevrouw Braakman had twee kopjes koffie op de tafel gezet. ‘Zijn jullie opgeschoten?’ vroeg ze. Hoewel ze er niet minder slecht uitzag dan aan het begin van de avond, was er een nerveuze vrolijkheid in haar optreden.
‘Ja, hij heeft me goed geholpen,’ zei Christ.
‘Daar ben ik blij om,’ zei de vrouw. Ze ging bij de kachel zitten.
Het gordijn voor de studeerkamer was niet dichtgeschoven. Boven de piano brandde een lamp, die alleen het instrument verlichtte en de rest van het vertrekje in het donker liet. ‘Het regent nog steeds,’ zei de vrouw.
‘Ja, de vorst is afgelopen,’ zei Oskar. Hij vermeed het, Christ
| |
| |
aan te kijken en dronk een paar slokken koffie. Ik zit hier voor gek, dacht hij.
Mevrouw Braakman stond op. ‘Zal ik iets voor jullie spelen?’ vroeg ze. Ze wreef langzaam haar handen langs elkaar. Oskar zag dat Christ met donkere ogen naar de vrouw keek. ‘Zou je dat wel doen, moeder?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zei de vrouw koppig. ‘Toen ik koffie aan het zetten was, dacht ik, ik zal weer eens iets spelen. Dat heb ik lang niet gedaan.’ Ze ging de studeerkamer in en nam achter het instrument plaats. Alleen haar armen waren in het licht. ‘Ik heb weer eens een publiek,’ zei ze. Ze trok de mouwen van haar jurk op en sloeg een paar bladzijden van het op de piano staande boek om. ‘Een wals van Chopin.’ Haar witte armen waren belachelijk mager in het licht. Ze begon te spelen. Oskar ging rechtop zitten en stak zijn hand in zijn zak. Door het gat voelde hij de warme huid van zijn been. Ze kan werkelijk goed spelen, dacht hij. Dit is heel vlug. Hij merkte dat hij zijn adem inhield. De vrouw hief van tijd tot tijd een hand in een golvende pathetische beweging hoog op, zodat hij het licht verliet, om er even later weer in terug te keren. Christ keek met een minachtend, gesloten gezicht naar de vloer.
Plotseling ging er iets mis in de snelle melodie. Mevrouw Braakman schudde glimlachend het hoofd en begon opnieuw, maar op dezelfde plaats mislukte het weer. Oskar boog zijn hoofd. Met kracht zette hij de nagels van twee door het gat gestoken vingers in het vel van zijn been. Ik heb nergens iets mee te maken, dacht hij. Het is mijn huis niet, ik ben een bezoeker.
Voor de derde keer begon mevrouw Braakman, maar voordat ze het punt had bereikt waar het verkeerd was gegaan hield de muziek op.
| |
| |
‘Je hebt niet genoeg gestudeerd, moeder,’ zei Christ snel. ‘Je hebt er een hele tijd niets aan gedaan. Maar het eerste deel klonk heel goed.’
Oskar keek op. De vrouw had de handen van de toetsen genomen en het hoofd naar voren gebogen in het licht. Christ liep langzaam naar haar toe.
‘Als ze kijken gaat het niet,’ zei mevrouw Braakman met een schrille stem. Ze keek naar Christ en begon te lachen. ‘Vuile rothanden,’ zei ze. ‘Ze willen niet meer.’
‘Dat is toch onzin moeder,’ zei Christ rustig. Oskar stond op.
‘Ga jij maar,’ zei het meisje zacht. ‘Dat is beter.’
‘Misschien kan ik iets doen.’
‘Welnee.’ Christ nam haar moeder bij de arm. ‘Kom nou in de kamer zitten,’ zei ze. ‘Je hebt die les al gegeven, je bent gewoon moe.’
De vrouw stond op en liep aan de arm van het meisje naar de voorkamer, waar ze in haar stoel bij de kachel ging zitten. De tranen liepen over haar wangen.
‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Ja, ik ben moe.’
Het meisje knikte tegen Oskar. Hij ging de kamer uit, nam in de gang zijn jas van de kapstok en verliet het huis. De regen was koud aan zijn gezicht.
Voor het huis van Estoppey bleef hij staan. Ze hebben telefoon, dacht hij. Christ kan hem bellen als het nodig is. Er is niets dat ik kan doen. Hij haalde zijn schouders op en ging de hoek om.
|
|