| |
| |
| |
4
Op zijn weg naar Braakmans huis ontmoette Oskar aan de Brink de slagers. Ze gingen langzaam naast elkaar door het licht van de lantaarn, zwaaiend en met onduidelijke norse stemmen tegen elkaar pratend. Een van de mannen gleed uit, de ander greep hem vast en in een wankele omhelzing bleven ze enige tellen staan. Toen ze Oskar zagen, heten ze elkaar los en een van hen riep: ‘Boe.’ Daarna verdwenen ze langs de donkere huizen. Oskar haalde zijn schouders op, liep langs de andere kant en belde bij de hoofdonderwijzer aan. De gordijnen van de voorkamer waren gesloten. Na korte tijd kwam Braakman de deur opendoen. Hij had een verfrommelde krant in zijn hand en zag eruit alsof hij geslapen had. Hij droeg het gebreide vest en pantoffels.
‘Hé, dat is leuk,’ zei hij. ‘Kom binnen. Dat is gezellig.’
Onmiddellijk daarna kreeg hij een niesbui die zijn lichaam schudde. Hij maakte fladderende uitnodigende gebaren met de krant. Oskar ging langs hem naar binnen.
‘Zaterdagavond, dat leek me eigenlijk het meest geschikt om langs te komen,’ zei hij. Braakman veegde met de rug van zijn hand langs zijn neus en knikte.
‘Natuurlijk, dat is zo.’
Oskar trok zijn jas uit en hing hem aan de kapstok.
‘Mijn vrouw geeft op het ogenblik een les,’ zei Braakman, ‘en dadelijk moet ze even weg, naar mevrouw Estoppey. Dat is wel jammer natuurlijk.’ Hij liet Oskar voorgaan naar binnen. Christ noch mevrouw Braakman waren in de kamer. Achter de groene gordijnen van de studeerkamer klonk pianomuziek, een walsje dat met onvaste hand werd
‘Ga zitten,’ zei de hoofdonderwijzer op gedempte toon.
| |
| |
Oskar nam in een van de stoelen bij de kachel plaats en de man ging tegenover hem zitten. Hij had een wazige, verheugde uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij zich veel van de avond voorstelde.
‘Dat had je al veel eerder moeten doen, Lee, zo eens langskomen.’
Het melodietje achter het gordijn eindigde abrupt in een dissonant en de stem van mevrouw Braakman klonk: ‘Fis, Hansje. Zie je wel?’
Vies Hansje, dacht Oskar. De gedachten van iemand die veel alleen is dalen tot grote diepten van kinderachtigheid. De leerling begon een deel van het walsje opnieuw te spelen. ‘Heb je in de krant gelezen over Hongarije?’ vroeg Braakman, nog steeds met dezelfde gedempte stem, die in verband scheen te staan met de gebeurtenissen achter het groene gordijn. ‘De Russen sturen een heel leger, met tanks.’ ‘Nee, ik heb geen krant gelezen,’ antwoordde Oskar. ‘Niet omdat het me niet interesseert, maar ik heb natuurlijk weinig tijd.’
‘Ja, die studie, dat is wat,’ zei Braakman. ‘Er beginnen stromen vluchtelingen naar het westen te komen,’ vervolgde hij, ‘want de grens hebben ze nog niet gesloten. Ook Nederland heeft zich bereid verklaard mensen op te nemen.’ Het is waar, dacht Oskar, er worden mensen vertrapt en onderdrukt, en zij komen in opstand. Ik heb nog nooit iets gedaan dat de moeite waard was.
Het pianospel stopte. ‘Zo, genoeg voor vandaag Hansje,’ zei mevrouw Braakman. ‘Oefening tien en elf voor de volgende keer goed studeren hè?’ Haar stem had een schrille en gemaakt opgewekte klank. Even later ging het groene gordijn open en een kleine jongen met een bril op en een dun, gekaft boek onder de arm kwam tevoorschijn, gevolgd
| |
| |
door mevrouw Braakman. Ze had nu een dun, rose doekje om het hoofd en droeg een glimmende, bruine japon, die haar bewegingen houterig deed lijken.
‘Lee is vanavond gekomen,’ zei Braakman. ‘Het is jammer, dat je nu net wegmoet. Maar het is tenslotte belangrijk, hè.’
‘Goedenavond,’ zei de vrouw. ‘Ja, dat is jammer. Maak maar gauw voort, Hansje,’ zei ze tegen de kleine jongen. ‘Het is koud en donker. Zorg maar dat je vlug thuiskomt.’ ‘Ja mevrouw. Dag mevrouw, dag meneer.’ De jongen ging haastig de kamer uit.
‘Mevrouw Estoppey en ik en nog een paar dames, willen proberen van de winter een paar avonden te organiseren, culturele avonden, met films of een spreker.’ De vrouw lachte zenuwachtig. Door een vreemde lichtbreking in de brilleglazen leek het alsof ze twee paar ogen had. Alweer heeft ze iets om haar hoofd, dacht Oskar. Dat heb ik toch nooit eerder gezien.
‘Dat kan best leuk zijn,’ zei hij beleefd. ‘Er gebeurt hier veel te weinig, vooral 's winters.’
‘We weten niet, of er belangstelling genoeg voor is.’
‘O, vast wel,’ zei de hoofdonderwijzer. Hij glimlachte tegen haar. ‘En anders is het toch leuk voor jou. Het leidt je een beetje af, liefje.’
‘Ja, dat is zo.’ De vrouw keek van Braakman naar Oskar met een zonderlinge trekking in haar gezicht, alsof ze ieder ogenblik in tranen kon uitbarsten.
‘Dan ga ik maar,’ zei ze. ‘Christ zorgt wel voor alles. Ik ben niet zo laat terug, denk ik.’
Braakman stond op en ging met haar de gang in. Oskar bekeek de inrichting van de kamer. Je kunt zien, dat het vroeger van die jeugdbewegers zijn geweest, stelde hij vast.
| |
| |
Mensen die naar socialistische kampen gingen met paasvuren en weekends waar geknutseld werd. Het is iets in die meubelen, van dat lichte hout. Die schemerlamp is gefiguurzaagd. Boven de twintig wordt dat meteen belachelijk, net als padvinderij, kerels met kale koppen die gaan fietsen met een korte broek aan, met zo'n stel jongetjes. Waarom voel je een soort heimwee als je mensen over dat oude socialisme hoort praten?
Braakman kwam de kamer weer binnen. Hij ging zitten en begon de krant op te vouwen tot een steeds kleinere rechthoek, waarna hij hem weer ontvouwde en met de vlakke hand gladstreek.
Wat voor een avond moet dit worden, dacht Oskar. Waarom is Christ er niet?
‘Het is wel goed voor mijn vrouw, dat ze iets te doen heeft,’ zei de hoofdonderwijzer. ‘Ze is niet helemaal in orde op het ogenblik. De dokter denkt dat het de leeftijd is, je begrijpt me wel. Dat is altijd moeilijk.’ Hij keek Oskar met om begrip vragende ogen aan.
‘Ja, dat hoor je veel,’ antwoordde Oskar.
‘Maar er treden vervelende verschijnselen bij op,’ ging Braakman verder. Zijn stem had een vertrouwelijke toon gekregen, alsof hij de intimiteiten van zijn huwelijksleven zou gaan ontsluiten. ‘Haar haar is plotseling gaan uitvallen. Overal kale plekken, weet je. Voor een vrouw is dat natuurlijk ontzettend. Estoppey zegt dat het een nerveuze kwestie is. Het gaat wel over, als ze zich bij de situatie kan neerleggen, zegt hij.’
Daarom stond ze daar met die spiegel gisteren, dacht Oskar. Hij ging rechtop in zijn stoel zitten.
‘Heeft uw vrouw dat al lang?’ vroeg hij belangstellend. ‘Die haaruitval bedoel ik?’
| |
| |
‘Och nee, een kwestie van een paar weken, zoiets,’ antwoordde Braakman ontwijkend, Oskar over zijn bril aanziend. ‘Het zal wel weer overgaan. We moeten er niet te veel bij stilstaan, zo gauw mogelijk alles in zijn gewone doen, dat is het beste.’ Enige tijd bleven ze elkaar zwijgend aankijken. Als worstelaars die elkaars kracht proberen te schatten, dacht Oskar. Er klonken voetstappen op de trap. Een deur werd met een harde slag dichtgetrokken.
‘Welk vak doe je nu in hoofdzaak, voor de hoofdakte?’ vroeg Braakman.
‘Het meest pedagogie,’ zei Oskar. ‘Maar de laatste tijd heb ik eigenlijk niet zo goed gewerkt, ik ben een paar lessen achter.’
‘Och, je kan ook niet altijd werken,’ zei de man. ‘De boog kan niet altijd gespannen staan. Ik vond trouwens de laatste tijd dat je er niet zo goed uitzag. Wat bleek en zo.’
‘Het is de herfst, al dat binnenzitten, daar kan ik niet zo goed tegen. Maar vanmiddag bijvoorbeeld, toen heb ik een lange wandeling gemaakt, daar knap je wel van op.’ Dat is het ergste dat er is, dacht Oskar. Als ze zoiets tegen je zeggen, dan voel je je meteen bleek en ziek worden.
De deur ging open en Christ kwam binnen. Ze droeg een bruinfluwelen rok en een wit bloesje. Haar haren waren nat en hingen recht omlaag, wat haar gezicht iets strengs en geslotens gaf.
‘Hallo,’ zei ze. ‘Ik heb mijn haar gewassen en zie er vreselijk uit.’ Er was geen leuningstoel meer over en ze ging aan tafel zitten. Ze trok een onverschillig gezicht en keek nauwelijks naar Oskar, alsof ze 's middags geen gesprek hadden gevoerd en alsof het niet min of meer op haar verzoek was, dat hij was gekomen.
We zitten hier als mensen waarvan je leest in boeken over
| |
| |
de tropen, dacht Oskar. Ze zitten in een vreemd land met een vijandige bevolking. Misschien haten ze elkaar als de pest, maar ze moeten elkaar verdragen om niet van eenzaamheid en verveling tenonder te gaan. Er moet een gesprek gevoerd worden.
De binnenkomst van het meisje had een spanning in de kamer gebracht. Het leek Oskar dat Braakman en hij onmiddellijk waren vervallen tot het spelen van een rol, waarbij zij toekeek.
‘Hoe lang woont u nu eigenlijk al hier, meneer Braakman?’ vroeg hij.
‘Nog niet zo lang,’ antwoordde de man. Hij keek vragend naar Christ. ‘Een jaar of drie, vier hè? Ja, vier jaar moet het zijn, want Christ moest nog een jaar naar de hbs, maar ze is blijven zitten en heeft de vijfde klas twee keer gedaan, en nu is het het tweede jaar op de kweekschool, het laatste. Vier jaar, dat klopt dus.’ Hij keek snel naar Christ, die met haar wijsvinger figuurtjes trok op het tafelkleed.
‘En waar werkte u voor die tijd?’
‘Hiervoor was ik hoofd van een school in Arnhem,’ zei Braakman. Hij praatte zacht en onduidelijk en keek Oskar niet aan.
‘Dat is toch een leuke stad,’ zei Oskar. ‘Wilde u Bever buiten wonen?’
‘Ja. Het leek ons wat rustiger,’ mompelde Braakman.
‘Ik vind het vreselijk,’ zei Christ. ‘God wat is het hier vervelend.’
‘Je moet niet zo overdrijven,’ zei Braakman. Er was een geërgerde uitdrukking op zijn gezicht gekomen. ‘Dat is alleen maar jullie eigen onrust, ik begrijp dat niet. Omdat jullie je leven geen inhoud geven, zeggen jullie dat het hier vervelend is.’ Hij keerde zich om in de stoel om het meisje
| |
| |
te kunnen aankijken. Op zijn bleke wangen waren rossige vlekjes verschenen. ‘Er is immers zoveel te doen?’ zei hij. ‘Je hebt toch je school? En je kunt toch lezen? Ik begrijp niet hoe iemand kans ziet om zich te vervelen op jouw leeftijd.’ Hij tikte driftig met zijn wijsvinger op de stoelleuning. Het meisje gaf geen antwoord maar keek hem met een afwachtende blik aan. Toen Braakman zich omdraaide, haalde ze haar schouders op en grinnikte tegen Oskar.
Die hebben fijn de pest aan elkaar, dacht Oskar. Ze zit hem gewoon te treiteren om hem nijdig te krijgen, maar hij is bang voor haar.
‘Zo is het toch,’ zei Braakman. Even bleef hij boos voor zich op de vloer kijken.
‘Kom,’ zei hij even later glimlachend. ‘We moeten de gezellige avond niet bederven. Wat moet Lee van ons denken, zo kort voordat hij weggaat? Zullen we eens iets drinken? Ik zal in de keuken gaan kijken wat er is.’
Hij stond op en liep sloffend naar de deur. ‘We hebben er natuurlijk niet op gerekend. Ik weet niet of er iets lekkers in huis is.’ Hij ging de kamer uit.
Zodra de deur dicht was, wees Christ met haar vinger op haar voorhoofd.
‘Wat een aansteller is die man,’ fluisterde ze. ‘Hoe vind je dat nou? Daar word je doodmoe van.’
Ze haat hem werkelijk als de pest, dacht Oskar. ‘Ach, hij is eraan gewend aanmerkingen op kinderen te maken,’ zei hij. ‘Dat krijgen ze allemaal.’
‘Hij geeft zijn leven een inhoud,’ zei het meisje smalend. ‘Een keer in de week, iedere dinsdagavond, de theosofische kring in Assen. Dan komt hij meestal bezopen terug. Maar niet zo erg dat iemand het ziet natuurlijk.’
Oskar keek met een vertederd gevoel naar het boze ge- | |
| |
zicht. Die zit gewoon te springen om iemand bij wie ze haar hart kan uitstorten, dacht hij.
Braakmans sloffende stappen klonken in de gang. Even later kwam hij binnen met twee flessen. ‘Het valt nogal mee,’ zei hij opgewekt. ‘Er is nogal wat overgebleven. Zou er niets op de radio zijn Christ? Soms is er wel eens iets leuks op zaterdagavond.’
Hij zette de flessen op het dressoir en bukte zich met een rood aanlopend hoofd om een van de deurtjes te openen. ‘Wat wil jij drinken, Lee, een borrel of wijn?’ vroeg hij, met een arm en het hoofd in het meubel.
‘Het liefst wijn maar, meneer Braakman,’ antwoordde Oskar. ‘Vanmorgen werd er geslacht bij Bel, toen heb ik ook al het een en ander moeten meedrinken.’
‘Weet je zeker dat je toch niet liever een borrel wil? Vooruit dan maar. Il weet niet of het lekkere wijn is. We hebben het in huis voor als de leden van de oudercommissie met hun vrouwen komen. Christ ook maar een glaasje wijn.’
Hij zette twee wijnglazen met geslepen figuurtjes erop en een jeneverglas op het dressoir, sloot het deurtje en begon in te schenken. Christ draaide aan de radio, waaruit op verschillende stations een daverend gelach opsteeg.
‘Het zijn allemaal van die bonte avonden,’ zei ze. ‘Nederland op zaterdagavond. Het zijn steeds dezelfde stemmetjes die dezelfde moppen vertellen, de stommelingen lachen toch wel.’
‘Soms kan het toch best leuk zijn,’ zei Braakman. Hij gaf Oskar een glas, zette er een op de tafel en ging met het zijne in de hand zitten.
‘Nou, op je nieuwe baan,’ zei hij. Oskar glimlachte. Vroeger is hij geheelonthouder geweest, zei hij bij zichzelf. Dat
| |
| |
hoort bij zulke gefiguurzaagde lampen. Maar dat is nu allemaal voorbij. Toch voelt hij zich nog schuldig, kijk maar naar zijn ogen.
Het meisje ging aan tafel zitten en nam een slok wijn. De radio gaf met een zacht geruis en gekraak vioolmuziek. Oskar zette het glas aan zijn mond. Het is van dat rotspul, dacht hij. Dat verkoopt mijn vader ook. Als er familie kwam, meestal op verjaardagen, dan werd er een fles uit de winkel gehaald. Er kwam dan een stemming in de kamer alsof er stiekum iets zondigs werd gedaan. De prijs werd onmiddellijk aangeslagen op het kasregister en het geld in de la gestopt.
Hij nam een kleine slok. Er kwam een treurig gevoel over hem.
‘Zulke avonden, waarop de mensen gezellig bij elkaar zitten, maak je tegenwoordig veel te weinig meer mee,’ zei Braakman. Hij zat achterovergeleund in zijn stoel en staarde met glanzende ogen naar de muur achter Oskars hoofd. ‘Dat is vreemd, daar denk ik wel eens over. In de oorlog, toen hebben we vaak zo bij elkaar gezeten, en bij alle ellende, want die was er natuurlijk, was er iets dat de mensen nader tot elkaar bracht, een gevoel van saamhorigheid, dat was iets moois.’
Natuurlijk, de oorlog, dacht Oskar. Daar gaan we dan, vooruit dan maar. Hij knikte met een nadenkend gezicht tegen de hoofdonderwijzer. De wijn had een onverwachte koppigheid. Een lome warmte verspreidde zich van zijn maag door zijn lichaam. Wij zijn hier, dacht hij, hoewel er geen enkele logische reden te bedenken is waarom wij bij elkaar zouden zitten. Zonder zijn ogen van Braakman af te wenden zag hij dat Christ opstond en de kamer uitging. ‘Het verschil tussen de mensen viel weg,’ zei Braakman.
| |
| |
Hij stond op om Oskar en zichzelf in te schenken. ‘Ook het standsverschil. De dokter kwam vaak bij ons, en ook de dominee, hoewel wij geen christelijke mensen waren. Iedereen bracht iets mee, kleine dingen, want er was zo weinig, en er werd over veel dingen gesproken. Nu is dat allemaal voorbij. Er is iets hards over de mensen gekomen, ze hebben elkaar niet meer nodig.’ Hij dronk zijn glas leeg. ‘Jij was misschien nog te jong om daar veel van te weten.’
‘Ik was veertien jaar toen het afgelopen was, maar toch herinner ik mij veel.’
Braakmans gezicht had zijn bleekheid verloren. Hij keek Oskar vriendelijk en afwachtend aan. Oskar wendde de blik van hem af. Het lijkt hier donkerder dan daarnet, dacht hij. Of mijn opmerkingsvermogen is verscherpt, ik zie nu dat er slijtplekken in de mat zitten en scheuren in het behang. Waar ging het over? De oorlog.
‘Iets dat ik mij goed herinner,’ zei hij op vaste toon,’ ‘is dat we onder de bank moesten kruipen als er luchtalarm was. Dat was op de lagere school. Als er een bepaald belsignaal werd gegeven, moesten alle leerlingen onder de bank kruipen. Als het luchtalarm kwam terwijl we speelkwartier hadden, dan moesten we naar een schuilkelder, die aan het eind van de straat in een plantsoentje gebouwd was. Omdat niet alle leerlingen daar tegelijk in konden, hadden we in twee, of misschien ook wel drie, groepen speelkwartier. Dat herinner ik mij nog heel goed.’ Wat een onzin wordt er uitgeslagen, dacht hij.
Braakman had de flessen bij de hand gezet en schonk weer in. Op de radio praatte een man snel en onverstaanbaar in het Frans.
‘Dat heeft veel indruk op je gemaakt,’ zei Braakman. ‘Dat
| |
| |
begrijp ik.’ Hij keek Oskar op een geheel nieuwe, vriendelijke manier aan.
‘Dat is zeker,’ zei Oskar.
Braakman dronk zijn glas leeg. ‘Vreemd eigenlijk, nu ben je hier een jaar geweest, en je gaat gauw weg, dat we nooit eens eerder zo gepraat hebben.’ Hij stond op en liep naar het groene gordijn. ‘Ik zal je eens iets laten zien, van waar we het gisteren over hadden.’
Hij verdween achter het gordijn en kwam even later terug met een dik boek, in bruin namaakleer gebonden. In goud was een boom op het omslag gedrukt. Braakman gaf het boek niet aan Oskar, maar nam het op zijn schoot en begon erin te bladeren.
‘Het is niet eenvoudig,’ zei hij. ‘Het is zeker niet eenvoudig. Iedere week ga ik naar een bijeenkomst in Assen, daar komen dan nog meer mensen die de behoefte voelen om over deze dingen te spreken. Vaak leest een van de broeders of zusters iets voor uit dit boek. Dat bespreken we dan daarna.’
Oskar keek naar de bewegende lippen. In de mondhoeken had zich speeksel verzameld. Hij is blij dat ik er ben, dacht hij. Hij denkt dat er een grote vertrouwelijkheid tussen ons is. Het is niet meer dan een misverstand.
‘Het is geen geloof,’ zei de hoofdonderwijzer. ‘Het is de beschouwing van alle dingen. Als er iets in de bijbel staat, waarvan wij aannemen dat het waar is, dan nemen we dat ook in onze gedachten op.’ Hij haalde de mouw van zijn vest langs zijn mond. ‘Wij proberen inzicht te krijgen in het leven van de mens zoals dat is in zijn verbondenheid met alles,’ vervolgde hij. ‘Niet het leven zoals de meeste mensen zich dat voorstellen, dat met de dood ophoudt. Hoe zou de dood het einde kunnen zijn? Ook een boom sterft in
| |
| |
het najaar, maar in het voorjaar is hij vervuld van nieuw leven. Zo is het ook met de mens, die door verschillende fasen gaat, waarvan dit leven er maar één is.’
‘Dat is heel interessant,’ zei Oskar. ‘Neemt u me niet kwalijk, ik moet even naar de wc.’
‘O, natuurlijk... je weet de weg,’ zei de man. Hij keek ontnuchterd over het boek.
Oskar stond moeizaam op en liep naar de deur. Nu vraagt hij zich af wat ik heb, wist hij. Hij was nog niet eens goed begonnen. Voordat hij de deur achter zich sloot, hoorde hij Braakman verder bladeren in het boek.
In de koele donkere gang voelde hij zijn hoofd helder worden, hoewel de warmte, nu vooral in zijn maag, bleef. Hij begon zacht te lachen en liep naar de wc, die links achterin de gang naast de keuken was. ‘Ons platteland, een uitzending voor boeren en tuinders,’ zei hij. Hij ging de wc in, deed het licht aan en gaapte lang. Ook hier kan niet doorgetrokken worden, dacht hij, maar het is tenminste een porceleinen pot met een bril. Toen hij klaar was, verliet hij de wc en ging naar de keuken. Braakman had het licht laten branden, of misschien was Christ er nog geweest. Het was een grote ruimte met crème geschilderde muren en blauw houtwerk. Alles was netjes opgeruimd. Oskar waste zijn handen, droogde ze af en keek op zijn horloge. Half tien, is dat te vroeg om weg te gaan, dacht hij. Hij dronk een paar slokken water, deed het licht uit en liep de gang in. Een deur naast de trap, die nog gesloten was geweest toen hij naar de wc ging, stond open en in het vertrek erachter brandde licht. Door de opening zag Oskar een lampekap met gebloemde stof, een straalkachel en een schilderij van een heide met bomen. Toen hij voorzichtig verderliep, zag hij Christ. Ze zat aan een schrijfbureau met wat boeken en
| |
| |
schriften erop. Haar haar was gedroogd en hing los op de schouders.
Ze heeft die deur opengezet omdat ze wist dat ik in de gang liep, dacht Oskar. Hij keek snel naar de deur van de voorkamer en liep met een opgewonden gevoel naar de opening. ‘Je bent nog laat bezig,’ zei hij zacht. Het meisje keek zonder een spoor van verrassing in haar gezicht op.
‘Ben je het geouwehoer ontvlucht?’ fluisterde ze.
Oskar deed een stap naar binnen. ‘Hij kwam met een boek over de beschouwing van alle dingen voor de dag,’ zei hij. ‘Ik geloof dat hij een beetje dronken is.’
‘Hij neemt de kans waar als mijn moeder er niet is,’ zei Christ. Haar gezicht was lelijk van minachting. ‘Voor ze thuiskomt stopt hij alles weg en kruipt in bed. Maar ze merkt het toch en dan heb je de poppen aan het dansen.’ ‘Wat is er eigenlijk met je moeder?’ vroeg Oskar. Hij keek naar de losse haren van het meisje en de gladde witte huid in de halsopening van het bloesje. Zit die even in een rotzooi, dacht hij.
Het meisje stond op en ging op een punt van het bureau zitten, de handen loshangend voor haar schoot. Ze haalde onverschillig haar schouders op.
‘Haar haar valt uit. Daarom heeft ze die doek om. Ik geloof dat het komt doordat ze het hier vreselijk vindt. Ze is anders geworden toen we hierheen gingen.’
‘Maar zo erg is het toch niet,’ zei Oskar.
Christ haalde weer haar schouders op en voelde aan haar haren. ‘In Arnhem ging ze veel naar concerten en toneelstukken. Maar dat is het niet natuurlijk.’ Ze kneep haar ogen tot smalle streepjes in het boze gezicht. ‘Die man heeft het op zijn geweten,’ zei ze. ‘Weet je waarom we zo nodig weg moesten uit Arnhem? Omdat hij gegapt had
| |
| |
van het schoolreisgeld. Een klein bedrag hoor, en hij heeft alles terugbetaald toen het uitkwam. Hij is ook niet ontslagen, maar iedereen wist het natuurlijk, we konden er niet blijven.’
Ze verraadt de hele boel, dacht Oskar geschrokken. Daar heb ik toch niets mee te maken. Hij wist niet wat hij moest zeggen en keek met een leeg gevoel naar de handen van het meisje, die de stof van haar rok plooiden en weer loslieten. Even had hij de neiging de handen aan te raken, maar hij beheerste zich en stak zijn handen in zijn zakken.
‘Is het hier niet te koud?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Is dit jouw kamer?’
‘Nee, van hem. De mijne is boven, die is nog veel kouder. Hier gaat het wel.’
‘Hij vraagt zich af waar ik blijf,’ zei Oskar. ‘Ik moet wel terug.’
‘Hij merkt toch niets als hij een paar borrels opheeft,’ zei het meisje. Ze liet zich van het bureau afglijden en kwam vlak bij hem staan. ‘Ga jij naar dat concert?’ vroeg ze.
‘Concert? Hier een concert?’ vroeg Oskar.
‘In café Wanders. Het is kamermuziek, een kwartet. Ik weet natuurlijk niet of het iets is.’
Ze keek hem tussen de naar voren gezakte haren koud, haast vijandig aan. Wat wil ze nou, dacht hij. Voelt ze zich zo ellendig dat ze werkelijk iets wil beginnen? Zijn hart begon te bonzen.
‘Daar wist ik niets van,’ zei hij. ‘Maar ik zou het best kunnen doen. Ik wist niet dat je hier wel eens concerten had.’ ‘Het begint om half acht.’
‘Ga jij erheen?’
‘Ik weet het nog niet,’ zei Christ. ‘Ik heb er wel over gedacht.’
| |
| |
Wat een schoolkinderengedoe, zei Oskar bij zichzelf. ‘Nou, misschien zien we elkaar daar dan morgen,’ zei hij droog. ‘Ja,’ zei Christ. Ze keek niet meer opzij. Oskar stapte de gang in en liep snel naar de deur van de voorkamer. Als die ouwe dief niks gemerkt heeft, is hij gek, dacht hij. Braakman, die zit in de strafkolonie, met een vrouw die een beetje gek is en een moeilijke dochter. Wie zou dat gedacht hebben? Hij deed zacht de deur open, zette een zo gewoon mogelijk gezicht en ging naar binnen. Er hing een benauwde lucht. De meubelen maakten een treurige, armoedige indruk op hem, hij vond plotseling dat ze in de kamer stonden alsof iemand die spoedig zou vertrekken ze maar voorlopig had neergezet, in afwachting van de komst van de verhuizer.
Braakman zat in elkaar gedoken in de stoel. Hij had zijn bril afgezet en die op het gesloten boek op zijn knieën gelegd. Hij keek Oskar met bolle, roodomrande ogen aan. ‘Je voelt je toch wel goed, Lee?’ vroeg hij zacht. ‘Je bleef zo lang weg.’ Met een ruk richtte hij het hoofd, dat naar voren dreigde te zakken, op. Hij is gewoon stomdronken, dacht Oskar. Hij kan er niet tegen.
‘Was het lang?’ vroeg hij. ‘Ik moest naar een handdoek zoeken in de keuken. Maar ik dacht toch niet dat het zo lang was. Ik voel me best.’ Hij ging zitten.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei Braakman. Hij kneep zijn ogen dicht en deed ze langzaam weer wijd open. Het leek hem moeite te kosten Oskar te onderscheiden. ‘Ik dacht het... ik maakte me bezorgd. Ik vind het fijn, dat je vanavond bent gekomen, Lee.’
Hij is werkelijk erg op me gesteld, dacht Oskar. Hoe is het mogelijk dat iemand zo stom is.
Het radiostation gaf nu alleen nog maar zacht gekraak, en
| |
| |
een geritsel dat aan kleine nachtdieren deed denken, muizen op een zolder.
Zo gaat de tijd voorbij, dacht Oskar. Hij stak zijn hand in zijn broekzak en kneep hard in zijn dijbeen. Toen hij jong was had hij niet gedacht dat het zo nog eens zou gaan, hè Braakmannetje? Een beetje geld gegapt, en nou zit je in de strafkolonie en je vrouw loopt in zichzelf te praten met een doek om haar kop, en je dochter verraadt je aan de eerste de beste. En dat allemaal omdat je daar niet kon blijven, omdat ze wat van je wisten. Ze zijn geen haar beter, maar je bent er dan toch maar bang voor, zo is het.
‘Ik zou ook nog wel eens met je willen praten over het onderwijs,’ zei Braakman. ‘Net als hierover.’ Hij wees naar het boek. Hij is zo ver weg, dat hij gelooft dat we heel wat gepraat hebben, dacht Oskar.
‘Jaar in jaar uit gaat er een stroom van kinderen voor je langs,’ zei de man zacht. ‘Heb je daar wel eens aan gedacht? Duizenden kinderen. Zouden die je allemaal vergeten, dat kan toch haast niet.’
Lange tijd bleven ze zwijgend tegenover elkaar zitten.
Hij is gewoon verraden, dacht Oskar. Hij had gedacht dat het allemaal anders zou zijn, en hij kan niet accepteren dat er niets van zijn dromen is overgebleven.
‘Ik moet weg, meneer Braakman,’ zei hij. ‘Het is al laat. Ik heb het een prettige avond gevonden, maar nu moet ik echt gaan.’
Hij stond op. De hoofdonderwijzer zette zijn bril op, legde het boek neer en werkte zich overeind uit de stoel.
‘Ja natuurlijk, de tijd gaat snel. Ik moet alles ook nog opruimen... en dan ook maar naar bed.’
Het was te zien dat hij zich inspande om zich gewoon te gedragen.
| |
| |
‘Blijft u toch zitten, ik kom er wel uit,’ zei Oskar.
‘Nee, ik zal je even uitlaten. Ik moet toch naar de keuken, om alles weg te zetten... Christ is zeker al naar bed.’
De man liep met Oskar mee de gang in.
‘Je moet het hier van elkaar hebben, wat de gezelligheid betreft,’ zei hij terwijl Oskar zijn jas aantrok. Oskar keek langs hem heen naar de gesloten deur van de kamer waarin Christ zat.
Braakman opende de voordeur voor hem. ‘Het vriest,’ zei hij, ‘ja, daar is het de tijd voor, november is al haast weer om.’
Oskar ging naar buiten. De lucht was diepblauw en vol sterren. Braakman stond donker voor het ganglicht in dfe deuropening. Zijn ogen waren niet te onderscheiden achter de brilleglazen.
‘Je maakt je toch geen zorgen ergens over, Lee?’ ‘Neem me niet kwalijk... maar je maakt soms die indruk. Jij bent ook een van die mensen die zich het hoofd breken over de dingen, geloof ik, maar dat moet je niet doen, alles komt wel goed.’
‘Nee, dat is werkelijk niet zo,’ antwoordde Oskar. ‘U moet zich vergissen, er is niets. Goedenavond meneer Braakman.’ ‘Dan is het goed Lee. Welterusten,’ zei Braakman.
Oskar hoorde de deur dichtvallen toen hij al voorbij het schoolhek was. Het geluid van zijn stappen galmde tegen de donkere huizen. Er is weer een avond voorbij, dacht hij.
|
|