| |
| |
| |
2
Oskar at het avondbrood met de twee mensen in de woonkeuken. Het was een groot vertrek met bruin behang, waar men via een deel aan de achterkant van het huis, waarvan de voordeur nooit werd gebruikt, kon komen. In de hoek was een aanrecht met een gootsteen waarboven een koperen pomp uitmondde. Om de tafel stonden vier stoelen met biezen zittingen, erboven hing een lamp van donkerbruin namaakperkament, waarop twee scheepjes met bolle zeilen waren geschilderd. De verdere inrichting bestond uit een kastje met een nieuw radiotoestel erop, een potkachel en voor het raam, dat over het achtererf op het bos uitzicht gaf, een clivia op een hoog tafeltje. Boven de radio hing een spiegel waarvan het glas een lange barst vertoonde.
Etend keek Oskar oplettend naar de man en de vrouw, die gesloten gezichten hadden in het donkere licht. De man was klein en had donker haar dat tot dicht boven zijn wenkbrauwen groeide. Hij zat diep over zijn bord gebogen met de ogen neergeslagen. Hij droeg een pet. De vrouw was veel groter en had een dik rood hoofd, dat van boven smaller was dan bij de onderkaak. Zij kauwde met een lijdende uitdrukking in haar vochtige lichtblauwe ogen.
Hier ben ik al een jaar, dacht Oskar. Als ik wegga is er een jaar van mijn leven voorbij. Vier jaar lang heb ik hiervoor een school bezocht die me iedere dag verveeld heeft met sentimentaliteiten en stomme onzin, zoals blokfluitspel en het maken van handgebaren bij het zingen. Ik heb het niet gewild, ik ben er niet schuldig aan. Toen wij van school gingen, kwam de minister van onderwijs een toespraak houden. Hij zei dat ons een moeilijke maar edele taak wachtte, dat herinner ik mij goed. Nu woon ik al een jaar in één
| |
| |
hok met een stel achterlijken. Ik krijg tweehonderdvierendertig gulden zestien betaald.
Hij nam een snee brood uit de schaal, smeerde hem met boter en belegde hem met dunne plakjes worst. Ik moet opletten bij het kauwen, dacht hij. Niet links. Rika Bel is er erger aan toe dan ik, dat is allemaal rot en bruin, maar ben ik niet een meer ontwikkeld mens?
Hij spoelde het brood met grote slokken thee naar binnen. Ze is achterlijk, zei hij bij zichzelf, hoewel het niet erg is. Overmorgen eet haar broer weer hier, die is veel erger, hij praat onverstaanbaar, het is meer grommen en janken, en hij kan zijn kop niet stilhouden. Maar helemaal in orde is ze toch zeker niet. Ze kan ook geen kinderen krijgen. En ze heeft geen b.h. aan, of moet je zeggen: om.
Hij schonk zichzelf uit de witte geëmailleerde kan nog een kop thee in, leunde achterover op zijn stoel en stak een sigaret aan.
‘Hebt u al genoeg meester?’ vroeg de vrouw met volle mond.
‘Zeker,’ antwoordde Oskar. ‘Het zijn dikke sneden, je kan er niet veel van op.’
Toen ik pas hier was, kon ik ze nauwelijks verstaan. Dat is wel vreemd, tenslotte spreken ook mijn ouders een soort dialect, minder erg dan dit, maar toch ook geen Nederlands. Dat is iets dat ik nooit zal begrijpen, mensen die uit de radio toch horen hoe een taal gesproken moet worden en ermee doorgaan woorden stompzinnig en kinderachtig uit te spreken. Toch moet ik het ook gedaan hebben, toen ik heel klein was, want van de ouders leert het kind de taal. Zeker een maand heeft dat hier geduurd, ik at bij hen aan tafel, zag hun lippen bewegen en verstond er geen woord van. Jan Bel hield een stuk brood met twee handen vast en beet
| |
| |
er een stuk af. Zijn gezicht glom van het zweet. Toen de man het brood op had, nam hij zijn pet af, veegde met de hand langs het gezicht, zette de pet weer op en haalde een pakje shag tevoorschijn. Oskar hield hem het pakje sigaretten voor. De man nam er een uit.
‘Nou, dank je wel, meester. Dat mag ik niet afslaan,’ zei hij. ‘Nog iets bijzonders vandaag, in de fabriek?’ vroeg Oskar. ‘Nee. Ik geloof het niet,’ antwoordde de man.
Zwijgend keken ze naar elkaar. Rika probeerde met haar pink broodresten uit een kies te verwijderen.
Ik ben hier, dacht Oskar, omdat iedereen ergens moet zijn, ruimte innemen, hier of daar. Niet omdat ik het heb gewild. Het jaar is bijna om. Het volk van Hongarije is in opstand gekomen tegen zijn onderdrukkers.
Hij rookte de sigaret op en maakte het peukje uit op zijn bord. Het gezicht van Rika Bel vertoonde een slaperige tevredenheid, terwijl ze de pink ver in haar mond stak.
‘Kom, ik ga maar eens aan het werk,’ zei Oskar.
‘De kachel is aan hiernaast,’ zei de vrouw, de natte vinger uit de mond nemend.
Oskar stond op en ging de woonkeuken uit. Door een koud portaaltje, vanwaar een trap naar de zolder leidde, kwam hij in zijn kamer, waar hij het licht aandeed. Het was een kleine ruimte, door Jan en Rika aangeduid als de mooie kamer, behangen met hetzelfde papier als de woonkeuken en vol goedkope meubelen. Bij het raam, waardoor men op de weg kon uitzien, was een tafel, waarachter een met groen pluche beklede leuningstoel stond en waarop enkele boeken, schriften en een stapeltje grote gele enveloppen lagen. Langs de linkerwand waren vier stoelen met rechte ruggen opgesteld. Op de schoorsteenmantel stond een blauwe vaas, geflankeerd door twee hertjes van wit plastic, zoals men
| |
| |
ze voor kinderen cadeau krijgt bij drogisterijartikelen. Oskar deed de kleine potkachel van boven open, stelde vast dat er een goed vuur in lag en ging aan tafel zitten.
Deze lamp is gelijk aan die in de woonkeuken, dacht hij. Alleen de scheepjes ontbreken. Ik zit in donker licht. Als het niet mistte zou iemand die langskwam mij zien, een nadenkende jongeman.
Vage resten van geluiden uit de woonkeuken drongen tot hem door, de stem van Jan Bel, rinkelen van vaatwerk dat in de gootsteen werd gezet, het knarsen van de pomp. Oskar haalde zijn portemonnee uit zijn achterzak, deed hem open en haalde er het op het gemeentehuis ontvangen geld uit. Het papiergeld, vier zilveren guldens en een dubbeltje legde hij onder een boek dat getiteld was: Wat is opvoeden? Er bleven vier centen over, die hij enige tijd bekeek, waarna hij ze zorgvuldig in zijn zak stopte, vervolgens boog hij zich ver over de tafel, zodat zijn gezicht dicht bij het raam kwam. Wij zitten in de val, dacht hij. Niemand kan ons redden. Om zes uur is de laatste bus langsgekomen, wie nog voor morgenochtend weg wil moet naar het Kanaal lopen. De achterlijken zitten binnen en bespieden je als je voorbijgaat. In de bedsteden graaien ze onder de nachtkleren van hun vrouwen. Als je in de stad woont, dan is alles anders. Er zijn mensen op straat, er gaan bioscopen uit. Je kunt ook altijd weg, met een tram bijvoorbeeld. Als je daarin staat en het is druk, dan raken de lichamen elkaar aan. Er kan bijvoorbeeld een vrouw voor je staan, dan kan je haar warmte door de kleren heen voelen.
Hij stond op en liep heen en weer in de nauwe ruimte tussen de meubelen.
‘Ik geef niemand de schuld,’ zei hij zacht, ‘daar is geen sprake van. Er zit een meisje van dertien jaar in mijn klas.
| |
| |
Ze is niet volslagen achterlijk, zo erg is het niet, maar ze ziet er altijd uit alsof ze slaapt. Ze kan de leerstof niet verwerken, zodat ze niet over kan naar Braakman. Het kind heeft grote zware borsten. Wat ik me afvraag is, waarom geeft niemand het een b.h.? Waarom draagt het een kinderjurkje zodat ik haar lange gele onderbroek moet zien als ze voor me zit? Een jaar heb ik het volgehouden.’
Hij ging weer achter de tafel zitten. Op de plaats waar de holle kies zat, was zijn kaak begonnen te kloppen. Opwinding en angst roepen de pijn op, dacht hij. Er is te weinig zelfbeheersing.
Hij nam een boek van een stapeltje, legde het voor zich neer en keek naar de op het grauwe omslag gedrukte letters: Inleiding tot de Zielkunde voor aanstaande Hoofdonderwijzers. Toen ik in de vierde zat is het bijna gebeurd, zei hij bij zichzelf. Het was een meisje dat lang ziek was, en ik ging haar soms het huiswerk brengen omdat ik er toch langs kwam. Haar moeder was nooit thuis en op een middag gingen we naar haar kamer. Steeds als ik kwam daarna, gingen we verder, maar zij was het die begon. Toen het zou gebeuren, begon ze te huilen. ‘Dat mag toch niet,’ zei ze. Later is ze van school gegaan. Ze heette Hennie. Ik heb het nooit aan iemand kunnen vertellen.
Hij sloeg het boek open en steunde zijn linkerwang in zijn hand. ‘Het is nog geen pijn.’ mompelde hij. Hij begon te lezen bij een alinea getiteld: Test voor het 11e en 12e levensjaar. ‘Van de acht volgende opdrachten moet het kind er vijf goed kunnen uitvoeren.
a. Het critiseren van foute zinnen, bijvoorbeeld: Het spoorwegongeluk was niet ernstig, er waren slechts achtenveertig doden. Indien gij deze brief niet ontvangt, laat het mij dan dadelijk weten.’
| |
| |
Op dit punt aangekomen voelde hij dat de pijn erger werd. Ik moet goed gaan spoelen, dacht hij, er zitten broodresten in de holten.
Hij sloeg het boek dicht, stond op en liep naar de woonkeuken. Jan en Rika zaten ieder aan een kant van de kachel. De man had zijn pet over het voorhoofd geschoven, de in zwarte sokken gehulde voeten op een sport van de stoel gezet en sliep. Rika bladerde in een tijdschrift met gekleurde platen. Ze keek slaperig op toen Oskar binnenkwam.
‘Ik heb koffie meester,’ zei ze.
‘Ja dat is goed,’ zei Oskar. ‘Ik kom zo.’
Hij liep achter haar langs en ging naar de deel. Dit was een smalle, lage ruimte met een stenen vloer. Het was er donker en koud. Oskar sloot de deur en bleef stil in het donker staan, voelend hoe de kou door zijn benen optrok naar zijn buik en rug. Het verstand werkt beter bij lage temperaturen, dacht hij. Dat is iets dat de wetenschap heeft bewezen. Er moet iets gedaan worden, dat is een kwestie van ordenend ingrijpen in je eigen leven. Morgen moet ik De Vacature bij Braakman halen en kijken of er een onderwijzer wordt gevraagd in Amsterdam. Daar is altijd werk, het is een grote stad met duizenden scholen.
Achter de deur hoorde hij Rika opstaan en met zware stappen door de woonkeuken lopen. Hij ging behoedzaam tussen de vage vormen van een stapel kachelhout en twee fietsen door naar het in een hoek van de deel met board afgeschutte privaat, waar hij het licht aandeed en door de ronde opening in de bovenkant van een groengeschilderde houten kist waterde. Daarna sloot hij het gat af met een deksel, die op de vloer lag en ging terug naar de woonkeuken. Rika had een kop koffie op de tafel gezet en een stoel
| |
| |
voor hem bijgeschoven. Hij ging zitten. Jan Bel sliep nog met zijn mond open.
Er hangt een smerige warmte hier, stelde Oskar vast. Lichaamsgeuren en uitgeademde lucht. Dagenlang dragen ze dezelfde kleren, dikke lagen over elkaar.
‘Dit is een mooie plaat van een prinses meester,’ zei de vrouw zacht. Ze het hem een gekleurde foto in het tijdschrift zien. Geruchten over Romance aan het Engelse Hof. Fotografen betrappen paar in nachtclub, las Oskar. Hij voelde een doffe vermoeidheid in zijn armen ontstaan en het ze slap langs zijn lichaam hangen. Ik ben een pop, dacht hij. Een vel vol bloederige draden en blazen. Kijk hoe zo'n mens praat, de lippen bewegen en brengen onbegrijpelijke geluiden voort. De prinses is een dikke pop.
‘Ze staat er goed op,’ zei hij. Hij bracht het koffiekopje naar zijn mond en dronk de lauwe koffie langzaam op. Rika legde het blad op de tafel en zei: ‘De mist is nog niet weg.’ ‘Dat is zo,’ antwoordde Oskar.
‘Ik heb de hele dag al pijn in de borst,’ vervolgde de vrouw. Ze legde een dikke rode hand op de slap in de gebloemde jurk hangende rechterborst en maakte voorzichtig knijpende bewegingen.
‘Het komt, binnen bij de kachel zweet ik, vooral hier onder de armen, en op de deel is het koud. De hele dag loop ik heen en weer. Misschien is het kou op de borst,’ zei ze op klagende toon. ‘Of misschien is het de tijd van de maand, u weet wel, dan heb ik het wel vaker.’
‘Ik zou maar voorzichtig zijn,’ zei Oskar. ‘Warm kleden, dat is maar het beste. Je weet nooit wat zoiets is.’
Het is een wit paplichaam, maar het is een vrouw, dacht hij. Jan Bel slaapt, ik zou haar kunnen verleiden. Ze zou te dom zijn om weerstand te bieden.
| |
| |
Hij bekeek aandachtig het logge hoofd. De vrouw bleef met trage bewegingen in de borst knijpen. Na een paar minuten stond Oskar op, liep naar de gootsteen en spoelde zijn mond onder de pomp. Het koude water veroorzaakte een felle pijn die na korte tijd wegtrok. De slapende man maakte een schokkende beweging met de benen en mompelde iets, zonder wakker te worden.
‘We moesten maar eens naar bed gaan,’ zei Rika. ‘Jan slaapt al een uur.’ Ze begon de knopen aan de voorkant van haar jurk los te maken.
‘Ik moet nog wel werken, maar laat ga ik ook niet,’ zei Oskar opstaand.
‘Welterusten meester,’ zei de vrouw. Ze had haar armen uit de jurk gewrongen en begon hem nu als een vel af te stropen. Eronder droeg ze geelachtig gebreid ondergoed met brede banden op de schouders, waarvan de huid groezelig wit was.
‘Welterusten,’ zei Oskar. Haastig verliet hij de woonkeuken. In zijn kamer ging hij op een van de rechte stoelen zitten en legde zijn oor tegen de muur. Gedempt drong de slaperige stem van de man tot hem door, het piepen van een deur en, duidelijker, voetstappen in de echtelijke slaapkamer, die naast de mooie kamer lag. Na enig gestommel kraakte het bed kort en werd het stil.
Ook vanavond niet, dacht hij. Het gebeurt maar zelden. Hoe willen die mensen zo ooit nog een kind krijgen? Vier keer hoogstens heb ik het met zekerheid vastgesteld. Het is de liefde waaraan het ontbreekt.
Hij nam plaats aan de tafel en sloeg het boek op een willekeurige plaats open.
‘Wij willen,’ las hij, ‘ter illustratie van het boven geschrevene over de spanningen tijdens de puberteit, met enige
| |
| |
voorbeelden het belang van de behandelde stof nog eens beklemtonen. Het zijn verslagen van schokkende gebeurtenissen, ontleend aan het reeds eerder genoemde boek van Professor Snoek. Mogen zij nog eens extra het besef scherpen bij onze aanstaande hoofdonderwijzers, dat de puberteit een uiterst critische periode is, waarin slechts met veel liefde en eindeloos geduld groot onheil kan worden voorkomen.’
Oskar stak een sigaret aan en las verder.
‘Als eerste vermelden wij het geval van de veertienjarige scholier J.F. Deze jongen, die in een voortdurende vrees voor zijn strenge vader leefde, had enige dagen voor het begin van de zomervakantie het eindrapport van de tweede klas van de hbs ontvangen. Het rapport was zeer slecht en droeg de vermelding dat hij moest blijven zitten. De jongen durfde het rapport niet aan de vader te tonen en verstopte het in zijn kamer. Op een ochtend van de laatste dag van het schooljaar, toen het bedrog uit zou moeten komen, daar de vader immers naar het rapport zou vragen, hoorden de ouders vreemde geluiden in de kamer van de jongen. Toen zij er binnengingen vonden zij hem met een diepe vleeswonde in de borst en een mes in de hand, liggend op de vloer van het vertrek. Zo groot was de angst, in de ogen van de vader een mislukkeling te zijn, dat hij had getracht zich het leven te benemen.’
Oskar legde het boek neer, bracht zijn gezicht dicht bij het raam en probeerde naar buiten te kijken. De mist wordt dunner, dacht hij, de huizen aan de overkant zijn te onderscheiden. Als hij nog verder optrekt, kan ik de lantaarn aan de Brink zien. Hij deed de gordijnen dicht, nam het boek van de tafel en ging ermee bij de kachel zitten. Iedere avond een uur hard studeren, dat zou genoeg zijn, dacht hij. In
| |
| |
een jaar zou ik het eerste gedeelte van de hoofdakte al kunnen halen.
Hij keek naar de stapel gele enveloppen op de tafel. Ze bevatten de lessen die hem tweemaal per maand werden toegestuurd. Zes maanden krijg ik ze nu al, dacht hij. Het is stom en zinloos gezwam, maar je moet het toch tot iets brengen. Waarom kan ik dat niet, het is toch niet mijn verstand, dat niet.
Hij boog zich over het boek en voelde een warme vermoeidheid bezit nemen van zijn lichaam. De letters op het omslag werden wazig, alsof hij ze door een beregende ruit zag.
‘Ik mag niet in slaap vallen,’ zei hij, ‘het is te vroeg.’ Enkele minuten later schrok hij wakker van de slag waarmee het boek op de grond viel. Het was warm bij de kachel en het zweet brak hem uit toen hij zich bukte om het boek op te rapen. Ik ben een dikke oude kerel, dacht hij. Hij blies zijn wangen op en liet de lucht met een ploffend geluid ontsnappen.
Morgen moet ik iets doen, zei hij bij zichzelf. Die Vacature bij Braakman halen, dat is een goed idee. Het jaar is bijna om en je moet aan de toekomst denken. Hij zal wel vragen waarom ik niet eerst het antwoord op die andere sollicitatie afwacht. Dan zeg ik dat het me te lang duurt. Dat is niet moeilijk. Een flinke wandeling maken, dat zou ook niet slecht zijn. Of ik zou naar vader en moeder kunnen gaan.
Een treurig gevoel kwam over hem. ‘Zij zijn trots op mij,’ zei hij hardop. ‘Het is niet onder woorden te brengen, maar het is waar.’ Hij stond op, liep met het boek in de hand naar de deur, deed het licht uit en ging het donkere portaaltje in. Op de tast vond hij de trap en klom stil naar boven.
| |
| |
Halverwege zat een raam in het schuine dak, waardoor een flauwe lichtschijn over de treden viel. Door op zijn tenen te gaan staan kon hij naar buiten kijken. De mist was geheel opgetrokken en langs een rij dakpannen zag hij de zwarte vormen van de huizen aan de overkant en rechts ervan verspreide boerderijen en bomen in het vlakke, drassige land. Het gaat vriezen, dacht hij, het is een heldere nacht. Als er 's nachts geen bewolking is, koelt de aarde sterk af, dat heb ik geleerd. De lantaarn aan de Brink is nog aan, dus het is nog voor elf uur, maar ze zijn allemaal al in bed. Terwijl ze slapen vreet het bederf hun lichamen op. Het is niet tegen te houden.
Op de zolder ontweek hij voorzichtig kisten en oude rommel, bukte zich voor twee tussen de balken gespannen draden waaraan bonen waren geregen, die zacht ritselden toen hij er onderdoor liep, en bereikte de deur van het met board afgeschutte deel van de zolder waar hij sliep. Hij ging naar binnen, knipte het licht aan en sloot de deur. Links in het smalle kamertje stond een eenpersoonsbed onder een met bruin zachtboard beklede schuine wand, rechts was een wastafel van witgeschilderd hout met een lampetkan, waskom en toiletgerei erop, en een spiegel erboven. Voor een dakraampje was een verschoten groen gordijn dichtgetrokken. Oskar kleedde zich snel uit en trok zijn pyjama aan. Hij ging in bed liggen en sloeg het meegenomen boek open. Deze week heb ik nog niet van L.B. gelezen, dacht hij. De vorige week twee keer.
Hij zocht een bladzijde op, legde er zijn hand op zodat de tekst bedekt was en boog luisterend het hoofd over de rand van het bed. Jan Bel snurkt, dacht hij. Recht hieronder liggen ze in hun stinknest.
Hij sloeg het boek open en las:
| |
| |
‘Verschrikkelijk is het geval van de achttienjarige L.B. Deze had met toestemming van zijn moeder, een weduwe, aan wie de jongen zeer gehecht was, vriendschappelijke omgang met een meisje van zeventien jaar. Toen deze omgang ongeveer een jaar geduurd had, poogde het meisje de jongen over te halen, geslachtelijk verkeer met haar te hebben. Lange tijd bood L.B. weerstand aan de door het meisje in hem gewekte gevoelens, voordat hij na voortdurend aandringen van het meisje bezweek. De gedachte, het vertrouwen van zijn moeder beschaamd te hebben, vervulde hem met walging. Hij werd bleek en vermagerde, ontweek het meisje en werd grof tegen de moeder als die informeerde naar de oorzaak van deze veranderingen. Op een avond hoorde de vrouw een luide kreet in de slaapkamer van de jongen. Na de deur geopend te hebben zag zij hem tot haar ontsteltenis met een geopend scheermes in de hand bij het bed staan, het onderlijf met bloed bedekt. Het bleek dat hij zich met het mes de balzak had geopend met de bedoeling de teelballen af te snijden. Bij een der gesprekken met de hem behandelende psychiater zei hij later, deze daad te hebben verricht om te zorgen, “dat die smeerlapperij nooit weer zou kunnen voorkomen.”’
Oskar sloeg het boek dicht en legde het onder het bed. De pijn komt niet dadelijk als je snijdt, omdat zo'n scheermes zo scherp is, dacht hij. Kort daarna voel je het ineens. Waarom sneed hij zijn slagaders niet door, dan was hij van alles af geweest.
Hij stapte uit bed, deed het licht uit en ging weer liggen. Dat wou hij niet natuurlijk, dacht hij. Hij was alleen maar bang dat het uit zou komen, hij moest zich veilig stellen. Ze moesten allemaal weten hoe moeilijk hij het had gehad, en hoe nobel hij was.
| |
| |
Oskar trok de dekens tot zijn kin op en staarde in het donker.
‘Er is niemand die mij verplicht een baan te zoeken,’ zei hij zacht. ‘Of in de kerstvakantie naar mijn ouders te gaan, of onderwijzer te blijven. Ik kan op reis gaan, als het hier afgelopen is, nu heb ik de kans. Waarom zou ik dat eigenlijk niet kunnen doen?’
Toen hij warm begon te worden draaide hij zich om naar de wand. Een van zijn voeten gleed onder de dekens uit en raakte het board. Het materiaal voelde korrelig en vreemd aan. Het is iets doods uit een fabriek, dacht Oskar. Rillend viel hij in slaap.
|
|