buiten gesleept. De baas van de jeugdherberg had ons petroleumlampen gegeven om op de tafels te zetten, en Sjaak en Paolo hadden ketels thee aangedragen. Iedereen hing om de tafels of lag in het gras te lezen, spelletjes te doen of te kletsen. Mol had een pijp aangestoken en schaakte met Annemieke, juffrouw Barnard en Herman zaten met nog wat anderen te scrabbelen, Paolo en Sjaak peuterden uileballen uit elkaar en schreven op wat ze erin aantroffen, Rob las in zijn Griekse mythen en Linda en ik lagen in het gras zogenaamd ook te lezen, maar ik zag geen letter van mijn boek want Linda had mijn hand gepakt en onder haar t-shirt op haar borst gelegd. Ze lag op haar buik dus ik voelde het zachte gewicht van haar borst in mijn hand en golven van warmte in mijn buik, en ze keek mij glimlachend van opzij aan met de dansende lichtjes van de lampen in haar ogen, alsof ze wou zeggen: is dat een mooi cadeau of niet? Toen zag ik dat juffrouw Barnard als een strenge uil onze kant op keek, en Linda zag het ook, want ze schoof zachtjes mijn hand weg. Ik bedoel, omdat ik dat nooit zal vergeten, herinner ik me ook het gesprek nog dat toen toch maar half tot mijn gonzende hoofd doordrong. Herman begon.
Hee Rob, wat zei je nou eigenlijk toen ik uit mijn bed gevallen was, die eerste avond?
Wat je zei, toen ik naast mijn bed lag. De val van iets.
Een man. Dat verhaal had ik net gelezen. Hierin.