slager te horen, dus klopte ik aan en deed de deur wat verder open. Door een slaapkamer met kale meubelen en een onopgemaakt bed keek ik in een zwart en roze betegelde badkamer. In het bad zat een dikke vrouw met geblondeerd haar, die zich schuddend van het lachen aan de rand vastklemde, terwijl de slager, geheel gekleed en met zijn hoed nog op naast het bad stond en haar speels met water gooide, dat hij met het zeepbakje uit het bad schepte.
Ik trok zacht de deur dicht en liep door naar de slagerij, waar ik een stuk leverworst uitzocht van de toonbank. Ik stopte het onder mijn jas en haastte mij terug langs de deur, waarachter het rumoer nog voortduurde. Grimm zat in het schuurtje op het hakblok en keek tevreden naar zijn opgestelde bezittingen.
‘Ik heb het zo maar meegenomen, meneer,’ zei ik. ‘De slager was er niet. Hij zat in het bad, geloof ik.’
‘Nog beter,’ zei Grimm. ‘U begint het te leren. We zullen nog wel iets van u maken, De Bel.’
We deelden de worst en aten hem op.
‘Nu kan ons niets meer gebeuren,’ zei Grimm. ‘Van de week die duizend liter. En als dat achter de rug is, dan gaan we eens uitkijken naar een eigen apparatuur. Die komt dan in de hal, die rotzooi van mijn moeder moet daar toch eens weg. We moeten het natuurlijk laten verbouwen. En voor u komt er een mooi kantoor, waar u net zoveel kaarten kan volschrijven als u wil.’
Ik vond dat het verdacht veel op een echte fabriek begon te lijken, met machines die afgeschreven moesten