Ken uw dichters
Langgeleden, toen de dieren weliswaar niet meer konden spreken maar er nog wel heftige discussies waren over de dijkverbeteringen in het rivierengebied, beet een getergde man van Rijkswaterstaat, of misschien ook wel van een polderbestuur, mij bij zo'n discussie toe: ‘Kunt u mij nu eens uitleggen wat er zo mooi is aan dat landschap?’ Dat kon ik niet. Ik had het geloof ik ook niet over ‘mooi’ gehad, maar weer eens van alles beweerd over rijkdom aan betekenissen, landschap als drager van de herinnering, complexiteit, gelaagdheid en nog zo het een en ander - maar ‘mooi’, daar wist ik niets zinnigs over te zeggen.
Achteraf denk ik dat ik had moeten zeggen: Leest u eens een gedicht. Aan de oppervlakte bestaat het uit doodgewone woorden, zoals een landschap bestaat uit gesteenten, vegetatie, bouwsels, maar het is de schikking van de woorden, de rijkdom aan mogelijke betekenissen die ze juist in die schikking oproepen, die we als schoonheid ervaren. En als een gedicht dan ook nog een landschap ‘beschrijft’ - misschien komen we dan in de buurt. Ik had die meneer, in plaats van moeizaam op zoek te gaan naar een antwoord, waarschijnlijk gewoon een gedicht van H.H. ter Balkt moeten voorlezen.
Zoals dit, genaamd ‘Uitlegging van de bosrand’:
Zomer en de drie seizoenen
maar het meest wel de herfst.
De zomer is een lopende band.