koffiepot van Aldo Rossi te kopen die in alle esthetisch verantwoorde spulletjeswinkels staat, of de uit gespannen draden en stangetjes opgebouwde fiets of de lamp die op een kruisraket lijkt. Ik wil al die statements niet in mijn huis hebben, omdat ik niet in een voortdurende discussie wil verkeren met de dingen om mij heen. Met al die toevoegingen begeeft de vormgeving zich op het terrein van de kunst; ik wil zo'n discussie wél voeren met de schilderijen, de boeken en de muziek om mij heen - daar verwacht ik uitspraken van.
Het ligt anders in het publieke domein. Een van de rampen van een verblijf in de voormalige socialistische Oostbloklanden was, dat je er voortdurend door een opvoedende overheid in straten en op pleinen met statements werd lastiggevallen: overal waar je keek rode spandoeken en borden met beledigend infantiele teksten. Zoals je in landen als Frankrijk en Italië wordt geterroriseerd door de rijen reclameborden langs de weg - een andere visie op de samenleving, maar even irritant.
Erger zijn eigenlijk de sluipende, minder openlijke vormen, die je niet confronteren met de opinies van een systeem, maar met de persoonlijke gedachten (of wat daarvoor doorgaat) van de vormgever. De kinderachtige ‘inrichting’ van het Damrak bijvoorbeeld, met rare groene sculptuurachtige palen en paaltjes, waarmee de trendgevoelige stad Amsterdam waarschijnlijk voor decennia is opgezadeld, of het flauwe postmoderne boogje aan het Kleine Gartmanplantsoen, met zijn quasi-Latijnse tekst (‘Grapje - moet kunnen’).
Ik heb in het publieke domein geen behoefte aan al die uitspraken van meer of minder diepzinnige geesten - maar anders dan thuis is er geen ontkomen aan. Ik kan postzegels met een halfverborgen politiek statement van een grafisch vormgever niet teruggeven aan het loket, het Damrak niet voor altijd mijden, niet elke keer mijn hoofd omdraaien als er weer