den en dat dan ook De Beurs heette. De kern van dit alles was een dorpsplein met iepen, ouderwetse huizen en wat winkeltjes, waar op zomeravonden de harmonie speelde. In de euforie van de modernisering hebben ze dat pleintje weggebulldozerd; nu is de kern van het dorp een gigantisch parkeerterrein, begrensd door een treurig winkelcentrum, en jawel, een Blokker enzovoort.
Ik vermoed dat de bestuurders van al die geüniformeerde oorden vaak ook wel zien dat ze al het kenmerkende van de plek hebben verkwanseld aan het consumptiedenken. Het treurige is dat ze vrijwel allemaal uit schuldgevoel proberen weer iets eigens terug te brengen door een beetje artistieke inrichting of vormgeving of door kunstwerkjes te laten plaatsen. Veel bankjes kom je in die rampgebieden tegen, waarop je kunt gaan zitten uitkijken op de wansmaak van de middenstand; veel fonteinen, soms met bronzen ganzen of eenden langs de rand. Ik herinner me een hele kudde bronzen heideschaapjes met een herder, ter herinnering aan het landschap dat er ooit was, maar ook groepen semi-abstracte paarden die je overal in Nederland zag, omdat een handige beeldhouwer ze met kleine variaties in de opstelling overal aan cultuurambtenaren aanbood als iets unieks. Aan de rand van het parkeerterrein van mijn oude dorp staat een gigantische fontein, waarvan de waterstraal door de heersende westenwinden constant scheef wordt geblazen.
Wat al die plaatsjes door hun tekentaal duidelijk maken is dat hun bestuurders geen enkel idee meer hebben wat ze zouden moeten mededelen, behalve dat ze ruimte bieden aan de meest banale geldmakerij. Dat oude kruispunt-dorp van mij was waarschijnlijk geen móói dorp, maar het deed wel een mededeling: dit is het middelpunt van bestuur, rechtspraak en cultuur. Die eenvoudige mededeling durft bijna geen bestuur meer aan.
Soms ben ik blij dat ik geen vormgever ben, en dat ik niet dagelijks hoef te concurreren met de gedemocratiseerde wansmaak.