Leesbaar landschap
(1998)–Willem van Toorn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Landschap als geheugen | |
[pagina 65]
| |
Sommige landschappen zijn zo ‘vol’, zo rijk aan betekenis, dat je ze bijna als een boek kunt lezen, of als een prentenboek bekijken. Het beroemdste voorbeeld is misschien wel Toscane, het heuvelige landschap van Midden-Italië; niet voor niets is het al eeuwenlang het ideale landschap van steeds nieuwe generaties kunstenaars, schilders zowel als schrijvers en fotografen. Je hoeft niet eens veel van de geschiedenis van het gebied te weten om te zien, of beter gezegd te ervaren, hoe het zijn rijkdom aan vormen heeft gekregen door een eeuwenlange omgang van mensen met de natuur; hoe je, als je door dit landschap reist, je beweegt door lagen van tijd. De binnenwegen waarover je rijdt of loopt zijn soms nog de Romeinse heerwegen, waarvan de loop gedicteerd is door heuvels en dalen die al die eeuwen nauwelijks van vorm veranderd zijn; de stadjes op de heuvels kunnen Etruskische poorten hebben die zijn opgenomen in Romeinse of middeleeuwse muren, of in sublieme renaissance-vestingen; de vormen van villa's met de eromheen liggende tuinen en wijn- en olijfgaarden weerspiegelen de opvattingen over de ordening van het landschap zoals ze vijf eeuwen geleden werden ontwikkeld; de structuur van de steden, met hun publieke pleinen en imposante openbare gebouwen, laten nog steeds zien hoe tijdens de Renaissance vorm werd gegeven aan de idee van de ‘ideale stad’. Toch is het geen museumlandschap waar je doorheen reist; de autostrada's hebben een nieuw netwerk in het landschap gemaakt, met hun luidruchtige tankstations annex bars en winkels, hun tunnels en gigantische viaducten; de voormalige paleizen herbergen kantoren, winkels, restau- | |
[pagina 66]
| |
rants, in een stad als Siena zelfs het ziekenhuis; de vaak lelijke nieuwbouw- en industriewijken liggen onderaan de heuvels waarvan de oude stadjes de kroon vormen, zoals in Colle Val d'Elsa. Maar overal zijn dwars door de nieuwe vormen heen de oude te herkennen; soms zijn ze met een bijna achteloos gemak naast elkaar gezet, alsof ze een nooit eindigend gesprek voeren. Een gesprek waar je als bewoner, of als bezoeker, aan deelneemt.
Over de schoonheid van het Toscaanse landschap en het belang ervan als prentenboek van onze cultuur is iedereen het wel eens. Maar het is soms moeilijk mensen ervan te overtuigen dat Nederland landschappen bezit die in schoonheid niet onderdoen voor Toscane. Het rivierengebied bijvoorbeeld is zo'n prentenboek voor óns geheugen. Waarom zijn zulke landschappen belangrijk? Niet alleen voor mensen die het historische verhaal kunnen invullen, maar voor iedereen die er woont of op bezoek komt, ook al leest hij nooit een boek en houdt zijn beeld van de geschiedenis op bij vorige week? Die landschappen herinneren ons langs ingewikkelde en soms onbewuste wegen eraan dat er een verleden bestaat, dat er in dat verleden mensen leefden die net als wij met de wereld moesten omgaan, die zich moesten beschermen tegen de natuur en tegelijkertijd haar bronnen gebruikten. We moeten in contact blijven met het verleden - niet omdat het verleden beter zou zijn geweest dan het heden is, maar omdat we nu eenmaal ons bestaan, onze identiteit, onze voorstelling van de wereld aan het verleden te danken hebben, en omdat we over de toekomst alleen kunnen nadenken door gebruik te maken van ervaringen uit het verleden. Een landschap dat te weinig ‘tekens’ bevat, of waar te veel herkenbare elementen uit verdwenen zijn, heeft ons niets te zeggen. De Amerikaanse filosoof George Santayana schreef dat mensen die het verleden niet kennen, en niet op de hoogte zijn van de | |
[pagina 67]
| |
ontwikkeling van het menselijk denken, ertoe veroordeeld zijn alle fouten opnieuw te maken.
Het is veelzeggend, dat juist dictaturen die het verleden ontkennen of minachten vaak landschappen op een verbijsterende manier vernietigen alsof ze mensen van hum geheugen willen beroven. Het laatste is in een aantal gevallen in de recente geschiedenis ook zeker waar. Het geldt voor het plan van Ceausescu om in Roemenië traditionele boerendorpen, waar het verleden nog leesbaar was, met de grond gelijk te maken en de bewoners onder te brengen in standaardflats die in niets meer zouden herinneren aan de voor-communistische tijd. Over de manier waarop de regeringen van de voormalige Sovjet-Unie met landschappen zijn omgesprongen begint nu pas de gruwelijke werkelijkheid tot het Westen door te dringen. En wie wil weten hoe Mao's Rode Gardes tijdens de ‘culturele revolutie’ eeuwenoude tuinbouwgebieden totaal verwoestten om het verleden uit te wissen, leze Wilde zwanen van Jung Chang. Nederlandse landschappen hebben voorlopig niets te vrezen van enige politieke dictatuur - maar misschien wel van de dictatuur van een aantal ideeën: het dogma van de economische groei, het nieuwe terug-naar-de-natuur-denken en het ideaal van de massarecreatie. Mij als krantenlezer vervult het elke dag weer van verbazing dat onze politici zonder schaamte het grootste deel van hun energie blijven steken in het drogbeeld van de economische groei. Afgezien van het feit dat ieder weldenkend mens langzamerhand weet dat die groei van ons ten koste gaat van de Derde Wereld, en dat ondanks alle mooie beloften de aantasting van het milieu op ongekende schaal verdergaat - de speciale kaart waarop de Nederlandse politiek alles blijft inzetten wat ze heeft, het transport, is een aspect van de groei dat bij alle milieuschade ook nog op grote schaal landschappen aantast. We schijnen het punt gepas- | |
[pagina 68]
| |
seerd te zijn waarop we ons nog konden afvragen wát we nu eigenlijk vervoeren, of we dat wel willen, en of we niet moeten ophouden met het produceren en heen en weer slepen van allerlei overbodige, onze omgeving zwaar belastende goederen; Schiphol móét groeien, ten koste van het landschap en van het leefmilieu van honderdduizenden mensen; Rotterdam móét zijn Betuwelijn hebben voor continu transport naar Duitsland en verdere achterlanden, ook als die lijn een zware aantasting betekent van een van onze mooiste landschappen. Dezelfde ongebreidelde expansiedrift beheerst het denken over recreatie. In een dichtbevolkt land als Nederland zouden we ons langzamerhand toch moeten afvragen hoeveel landschap we nog willen opofferen aan georganiseerde, gestuurde vrijetijdsbesteding. Een even grote bedreiging van het ‘leesbare’ landschap zie ik in de nieuwe droom van de ‘natuurbouw’, de neiging overal waar het mogelijk is (en soms waar het onmogelijk is) ‘natuur’ terug te brengen in de vorm van moerasgebieden, namaak-oerbossen en andere mooie illusies. Dezelfde overheid die, in haar bezetenheid om mee te doen in de Grote Europese Economische Wedstrijd, hele landschappen heeft gerooid voor de schaalvergroting in de landbouw, wil nu niets liever dan boeren verdrijven om ‘natuur’ te creëren. Alsof alle tussenliggende eeuwen waarin mensen het landschap hebben gemaakt geen betekenis meer hebben, of zelfs iets slechts vertegenwoordigen, iets wat moet worden uitgewist. Ik ben geschokt als ik lees dat 2100 hectare eeuwenoud landbouwgebied in Zuid-Holland, een achttiende-eeuwse droogmakerij, moet worden veranderd in een bos ‘ten behoeve van natuur en recreatie’. Is de haat tegen de landbouw inmiddels zo groot geworden, dat zelfs boeren met rendabele bedrijven al moeten verdwijnen voor de ontwerpdroom van landschapsarchitecten? Ik heb niets tegen bos, maar het daar gecreëerde bos zal het zoveelste landschap in Nederland worden dat | |
[pagina 69]
| |
geen geheugen heeft, dat ons een deel van onze herinnering ontneemt. Als argument tegen mijn bezorgdheid krijg ik nog wel eens te horen, dat landschappen altíjd veranderd zijn zolang mensen erin gewoond en gewerkt hebben. Natuurlijk is dat zo; het is zelfs een kenmerk van een landschap dat je die veranderingen eruit kunt aflezen. Maar nooit eerder zijn er landschappen op zo'n grote schaal uitgewist, en nooit op grond van zulke modieuze korte-termijnideeën. Mijn schrikbeeld van het Nederlandse landschap in 2010 is dat van een gebied waarin onverschilligheid en verkeerd gerichte goede wil de leefruimte hebben opgedeeld in stedelijk gebied, onbewoonbare transportcorridors en natuur- of recreatiedomeinen voor mensen zonder herinnering, met hier en daar een museaal landschapje dat een gerestaureerd glamourbeeld geeft van hoe het vroeger was - een beeld dat even weinig met een levend, organisch landschap te maken heeft als oude-ambachtenmarkten met ambacht. Misschien moeten we niet al te verbaasd zijn over deze ontwikkeling: we leven tenslotte in een land waar recentelijk een minister van Onderwijs serieus voorstelde het geschiedenisonderwijs af te schaffen. We moeten maar hopen dat het besef van de ware betekenis van landschappen voor ons welbevinden nog op tijd daagt, zodat we in 2010 nog een enkel landschap van betekenis zullen kunnen ontdekken op onze ‘zwerftochten door ons land’, zoals dat heette toen mensen nog hun vrije tijd doorbrachten in landschappen die gewoon bestonden en niet speciaal kunstmatig voor ze waren gemaakt. | |
Natuur en cultuurOp een Nederlandse pentekening uit 1671 zie je een dorpje met rieten daken van boerderijen, een hooiberg, een bakste- | |
[pagina 70]
| |
nen kerkje, paden tussen hagen, hoge oude bomen. Op een beschutte plek in het midden staan twee mensen te praten. Het hele tafereel heeft een grote, zomerse intimiteit. Je voelt je bijna schuldig dat je er van bovenaf in neerkijkt. Van bovenaf - dat is een manier van kijken die in de lage landen niet zo vaak voorkomt, tenzij je op een toren klimt. Maar naar dit tafereel kijk je dan ook in een heel bijzonder gebied. Getekend is het dorp Zuilichem, aan de Waal, van de dijk af gezien. De tekenaar is Constantijn Huygens jr., een zoon van de beroemdste Nederlandse diplomaat van de zeventiende eeuw, secretaris van de Prins van Oranje, landheer, edelman, groot renaissance-dichter. Tekenen hoorde bij de opvoeding van zoons uit de regentenklasse, en de jonge Constantijn tekende uitzichten uit de ramen van zijn vaders kasteel in Zuilichem, en dit zomerse tafereeltje onderaan de dijk. In deze ene tekening is een rijkdom aan elementen verzameld die typerend zijn, nog altijd, voor het landschap van Rijn en Waal. Het meest bepalend is de dijk zelf waarvan de voet door het steile talud uit het blikveld verdwijnt, wat een ervaring oplevert die landschapsarchitecten wel eens hebben aangeduid als ‘zweven’ - zweven boven het landschap. Sommige stukken dijk zijn eeuwenoud en hun grillig verloop is bepaald door veranderingen in de loop van de rivier, door vroegere doorbraken, door toevallig grondbezit. Omdat de dijk de veiligste plek was in dit gebied waar het water altijd kon toeslaan, werden huizen en boerderijen op of tegen de dijk gebouwd, met tuinen, boomgaarden, schuren, erfbeplanting. Dorpen lagen vlak achter de dijk, in de stadjes sloten de wallen aan op de dijken en waren de enige openingen naar de rivierkant de waterpoorten, die bij hoogwater met balken konden worden afgesloten. Al die elementen samen leverden een buitengewoon fascinerend landschap op: de fijnmazigheid van de dijk en het menselijk leven erlangs, onder de enorme, altijd wisselende luchten, en aan de rivierkant | |
[pagina 71]
| |
van de dijk de wisselende vormen van de uiterwaarden met vee, meidoornbossen, wielen, wilgenaanplant, de kenmerkende profielen van de baksteenfabrieken, en daarachter, dichtbij of onwaarschijnlijk ver, altijd de rivier. Geen wonder dat de Hollandse regenten vaak hun buitens aan de rivier bouwden, en dat Hollandse schilders als Albert Cuyp, Hercules Seghers en Jacob van Ruisdael graag in dit landschap werkten en het door hun schilderijen over de hele wereld beroemd maakten. Het landschap langs de rivieren is, zou je kunnen zeggen, in hoge mate ‘leesbaar’, zoals het Toscaanse landschap met zijn opstapeling van culturen dat is. Het is in een wisselwerking tussen mensen en natuur in de loop van vele eeuwen opgebouwd: de Romeinen vestigden er versterkte plaatsen als Nijmegen en Tiel; de Noormannen hadden er grote handelshavens, zoals die in Wijk bij Duurstede; middeleeuwse machthebbers bouwden er kastelen om ‘hun’ deel van de rivier te beheersen, zoals slot Loevestein op de plek waar Maas en Waal samenkomen; de Nederlandse Gouden Eeuw voegde de buitens van adel en rijke kooplieden toe, met hun slotparken en -bossen, zoals dat in Neerijnen, vlak achter de dijk, maar ook de stadjes met hun wallen, poorten en torens; latere eeuwen brachten de steenfabrieken in de uiterwaarden, de reeks forten die deel uitmaakte van de Hollandse Waterlinie, het verdedigingssysteem dat gebruikmaakte van het water om vijanden buiten te houden, en de nieuwe bruggen, die zo opzienbarend waren dat de grote dichter Martinus Nijhoff in de jaren dertig speciaal naar de Waal ging om die bij Zaltbommel te zien:
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. [...]
| |
[pagina 72]
| |
De veranderingen brachten natuurlijk ook veel lelijks: haastige wederopbouw na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog, minder geslaagde stads- en dorpsuitbreidingen, fabrieksterreinen - maar het landschap bleek sterk genoeg om ook die op te nemen. Een landschap van verhalen ook, dat rivierenland. De zomervakanties die ik er doorbracht, als kind van ouders die door de economische crisis van de jaren dertig uit het gebied naar Amsterdam waren gedreven, waren doortrokken van die verhalen: van oude Romeinse namen, van jaren van hoogwater waarin mijn vader en mijn ooms dijkwacht hadden gelopen en mijn moeder als klein meisje van de stadsmuur af haar handen in het water kon steken, van de gigantische kracht van het opgestapelde drijfijs, dat eens een aak met schippersgezin en al over de dijk had getild, van het geheimzinnige ‘andere’ land aan de overkant. Het dichtst bij de rivier kwam ik als ik mee mocht met de oom en tante uit het kleine dorp Varik, die met de schokker op zalm en paling visten. Van hun kleine boot af zag ik het land in een ander perspectief: van de dorpen alleen de kerktoren en de dijkhuizen zichtbaar, de oude veerhuizen met hun aanlegplaats voor de gierpont, Nijmegen statig in de avondzon - en het heuvelland als ze Nederland verlieten, want ze visten tot aan de Moezel in het verre Duitsland. Zoals andere landschappen hun karakter ontlenen aan heuvels, meren of kustlijnen, werd en wordt dit landschap bepaald door de rivier. En het verschilt ook weer wezenlijk van rivierlandschappen in landen met een andere bodemgesteldheid doordat het laagland is, eindpunt, delta. Het is ook het meest gezichtsbepalende landschap van Nederland zelf, hoe boeiend de waddeneilanden, de kust, de nieuwe IJsselmeerpolders, de oude Friese en Groningse landschappen ook mogen zijn. Voor de dichter H. Marsman is de herinnering aan Holland onlosmakelijk verbonden met het rivierlandschap: | |
[pagina 73]
| |
Denkend aan Holland
zie ik brede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hoge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een groots verband.
[...]
Het besef van de betekenis van de rivieren is zo aanwezig in de Nederlandse taal dat de term ‘boven en beneden de rivieren’ nog altijd dagelijks gebruikt wordt om het noorden en zuiden aan te duiden, terwijl de rivieren met hun bruggen met snelwegen natuurlijk geen fysieke barrière meer vormen voor de reiziger. Dat waren ze ooit wel. In het lokaal van de vierde klas in mijn lagere school, waar je voor het eerst geschiedenis kreeg, hing een prachtig getekende plaat: ‘1672: De Franse troepen trekken de bevroren Waal over’. De Zonnekoning, werd ons verteld, jaloers op de rijkdommen van de Nederlandse Republiek, was na een monsterverbond met Engeland, Munster en Keulen ons land binnengevallen. De Waal zou hem hebben tegengehouden als die niet bevroren was geweest. En nog tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog waren het de rivieren die de opmars van de geallieerde legers stopten: het zuiden van Nederland was bevrijd, het land ‘boven de rivieren’ moest nog een barre winter lang op de bevrijders wachten. | |
[pagina 74]
| |
Zo'n rijke geschiedenis, zo'n rijk landschap als prentenboek van ons geheugen - en toch lijken we te lijden aan een collectief geheugenverlies, zowel wat de gevaren van de rivieren als wat de betekenis van hun landschappen betreft. De recente hoogwaterproblemen confronteerden alle gebieden van Rijn en Maas met dat geheugenverlies. Nederland, het deltagebied, betaalde de tol voor zijn jarenlange onverschilligheid. In de media sprak men van een nationale ramp - maar als er al sprake was van een ramp, had die meer met collectieve vergeetachtigheid te maken dan met een onverwacht of nieuw verschijnsel. In Zuid-Limburg blijken woonwijken en industriegebieden te zijn aangelegd in het stroomgebied van de Maas, op plekken waarvan men al eeuwenlang weet dat ze overstroomd kunnen worden. Langs Rijn en Waal hebben de soms tweehonderd jaar oude kleidijken het in februari 1995 op wonderbaarlijke wijze gehouden. De toestand was op een aantal plaatsen kritiek, omdat het gewone onderhoud was verwaarloosd in afwachting van de gigantische dijkverzwaringsprojecten die het rivierenland voorgoed moesten beschermen. Het waren die dijkverzwaringsprojecten waarbij de tweede vorm van geheugenverlies zich openbaarde: die van een totaal verloren gaan van het inzicht in de betekenis van cultuurlandschappen. In de jaren vijftig, onder invloed van het trauma van de watersnood van 1953 in het zuidwesten van Nederland, werden plannen gemaakt voor rigoreuze dijkverzwaringen langs de rivieren. Die plannen voorzagen in veel bredere en zwaardere dijken waar geen bebouwing of beplanting meer op of tegenaan mocht overblijven. Ze betekenden een enorme kaalslag van het oude landschap. Honderden kilometers dijk zouden zo worden aangepakt; duizenden, soms eeuwenoude, dijkhuizen moesten worden gesloopt, beplanting moest verdwijnen, bochten afgesneden, uiterwaarden afgegraven. Toen een van de eerste projecten was uitgevoerd, werd duidelijk dat het landschap op | |
[pagina 75]
| |
deze manier vernietigd zou worden: van het dorpje Brakel werden 160 huizen en het historische raadhuisje gesloopt om plaats te maken voor een monsterdijk. Het protest van de bewoners leidde tot de instelling van een regeringscommissie die in 1977 deze vorm van dijkverzwaring veroordeelde. Desondanks ging de grootschalige aanpak door, tot milieugroepen, journalisten en kunstenaars de publiciteit zochten om het rivierenlandschap te verdedigen tegen de bulldozers en om de dijkverbetering tot een politiek issue te maken. Dat leidde in 1993 tot de installatie van een nieuwe commissie, die tot ongeveer dezelfde bevindingen kwam als de vorige: het was volstrekt onnodig het cultuurlandschap op deze manier te vernietigen; als men zorgvuldiger en met gebruik van modernere technieken te werk ging, kon het landschap voor een groot deel gespaard blijven. Zestien jaar waarin men aan de dijken had kunnen werken waren verloren gegaan. Het verbijsterende van deze geschiedenis is niet zozeer de onverschilligheid van de politiek (Nederland was tenslotte verwikkeld in de Grote Europese Economische Race en de haven van Rotterdam was belangrijker dan de veiligheid in het rivierengebied), maar het volledig ontbreken van inzicht in de betekenis van cultuurlandschappen in de hoofden van de plannenmakers. Het heeft jaren gekost voordat ze zelfs maar begrepen dat milieugroepen, journalisten en kunstenaars het niet (alleen) over natuur hadden, maar vooral over cultuur, over de betekenis van ‘leesbare’ landschappen voor de menselijke ervaring. Toch was een meerderheid van de Nederlanders nog geen twee generaties geleden opgegroeid met de beroemde Verkade-albums van Heimans en Thijsse, in veel families van ouder op kind doorgegeven, waarvan juist de schoonheid en betekenis van zulke landschappen het thema was. De gekleurde plaatjes waren gemaakt door bekende schilders en tekenaars. Een van de mooiste albums heet Onze grote rivieren. De landschappen van Maas, Rijn, Waal en IJssel worden er met grote liefde en aandacht voor hun historische | |
[pagina 76]
| |
betekenis in beschreven. In duizenden Nederlandse gezinnen moeten de plaatjes behoedzaam uit de rollen beschuit gehaald zijn en onder de lamp aan tafel in de albums zijn geplakt: aquarellen van de Rijn bij Rhenen, de brug bij Nijmegen, de Waterpoort van Tiel, koeien in een uiterwaard bij dromerig avondlicht. Maar toen het moment van de dijkverbeteringen kwam, waren al die beelden vergeten. De plannenmakers dachten dus lange tijd dat de groepen die protesteerden tegen de vernietiging van het landschap het over ‘natuur’ hadden. En met natuur konden ze wel uit de voeten - er gaat immers de laatste jaren een golf van natuurbouw-plannen over Nederland. In die plannen bedoelt men met natuur nieuw gemaakte, door mensen bedachte natuur, veelal op voormalige landbouw- of veeteeltgrond. Voor een van de mooiste uiterwaardengebieden aan de Waal, waar koeien grazen tussen verwilderde meidoornbossen, hazelaars en wilgen, voorziet men het creëren van een ‘Donauachtig’ oevergebied waarin de rivier weer vrij spel zal hebben en waar, hoopt men, wellicht ooit de zwarte ooievaar zal terugkeren. Ik wil hier geen ironische toon aanslaan over deze natuurbouwprojecten. Ik zie er de noodzaak van in, aan beken en rivieren zoveel mogelijk hun oorspronkelijke loop terug te geven; de ervaringen met het recente hoogwater hebben ons geleerd dat rivieren zich niet ongestraft tussen steeds hogere dijken in een steeds nauwer bed laten dwingen. Maar ik wil er met nadruk op wijzen dat natuurbouw ook een technologische tendens is, vaak gestimuleerd door vage economische overwegingen, die zich tot een steeds machtiger lobby ontwikkelt. Het cultuurlandschap heeft geen lobby. Het wordt, althans in Nederland, alleen door een kleine groep kunstenaars en intellectuelen verdedigd tegen een zorgeloos soort postmodern denken waarin de geschiedenis een grabbelton is waar men achteloos uit weggooit wat niet modieus is. Ik vind het een gevaarlijke ontwikkeling dat men in een belangrijk deel van de natuurbouw een soort landschappen na- | |
[pagina 77]
| |
streeft waarin de mens hoogstens nog als recreant aanwezig is - niet meer als bewoner, als iemand voor wie de tekens en verhalen van het landschap voedsel voor de geest zijn. De natuurbouw als technologie kan zeer goed overweg met de technologie van de verstedelijking en de grote infrastructurele werken voor wegenbouw, spoorverbindingen, luchtvaart en dijkverbetering. Ze kan bewogen spreken over de biotoop van de otter, de bever en de zwarte ooievaar in gebieden die aan alle kanten omgeven zijn door beton en asfalt. In extreme gevallen gaat ze zover dat ze in het dichtbevolkte Nederland met zijn beperkte ruimte graag een biotoop zou herscheppen voor de wolf en de oeros, alsof eeuwen van menselijke bewoning moeten worden uitgewist. Ze lijkt te vergeten dat de biotoop van de mens niet de natuur is, maar het cultuurlandschap. De natuur die de natuurbouwers nastreven heeft de mens weinig te zeggen - daarom moeten de nieuwgeschapen natuurgebieden voor de recreant ook voorzien worden van informatiepaviljoens, bewegwijzering, puzzeltochten langs boomsoorten en vijvers met half gedomesticeerde otters; de mens als vreemdeling, als bezoeker in zijn eigen landschap. Als er één gevaar is dat het Nederlandse rivierenlandschap bedreigt, dan is het dat het vermalen zou raken tussen twee vormen van technologisch denken: die van een te grootschalige dijkverzwaring en die van de natuurbouw. In 1993 gaf de commissie-Boertien zorgvuldige richtlijnen voor de aanpak van de dijkverbeteringen, richtlijnen die de steun kregen van regering en parlement, en waar de milieugroepen en ‘landschapsbeschermers’ mee konden leven. Als men de richtlijnen van Boertien de komende jaren volgt, kan er veel van het cultuurlandschap langs de rivieren gespaard blijven. Maar de schrik die de televisiebeelden van het hoogwater in februari 1995 hebben verspreid onder een bevolking die haar geheugen voor landschap grotendeels verloren heeft, leidt alweer tot de roep om hogere, drastisch verzwaarde dijken. Ik vrees | |
[pagina 78]
| |
dat journalisten, beeldend kunstenaars en schrijvers zullen moeten blijven uitleggen dat men zoiets als natuur kan maken, maar dat een in de loop van vele eeuwen opgebouwd cultuurlandschap nooit meer in al zijn complexiteit en rijkdom hersteld kan worden als het eenmaal vernietigd is. |
|