Woord vooraf
Toen in 1977 de
Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde
onder redactie van D.M. Bakker en G.R.W. Dibbets verscheen, was daar een betrekkelijk
lange ontstaansgeschiedenis aan voorafgegaan. In 1972 was op initiatief van
P.C. Paardekooper een groep van Belgische en
Nederlandse taalkundigen gevormd die met elkaar een geschiedenis van de
Nederlandse taalkunde zouden schrijven. Tevens werd gesproken over een
geschiedenis van de Nederlandse taal: een beschrijving van het Nederlands in
zijn opeenvolgende fasen. Het lukte echter niet de deskundigen bij elkaar te
krijgen die dit werk ter hand zouden kunnen en willen nemen.
De wenselijkheid dat de vakgenoten over een dergelijk werk zouden kunnen
beschikken, bleef echter bestaan en het plan liet Paardekooper niet los. In 1992
kwam hij erop terug en hij slaagde erin een team van deskundigen bijeen te
brengen die hun krachten zouden geven aan de totstandkoming van deze
geschiedenis. Zoals veelal het geval is bij zulke projecten, trad vertraging op
bij de realisering van het plan: voor bepaalde perioden was het moeilijk
geschikte auteurs te vinden, sommige medewerkenden moesten zich om uiteenlopende
redenen terugtrekken, en ten slotte tekende zich een verschil in opvatting af
tussen de leider van het gehele werk en enkele van zijn mederedacteuren. Dat
leidde ertoe dat de voorzitter van de redactie zich in goed overleg uit het
project terugtrok, waarna ondergetekenden als verantwoordelijke hoofdredactie
het werk voort zouden zetten. In de zomer van 1996 kon zij de tekst van het boek
afsluiten. Het is hier de plaats Paardekooper dank te zeggen voor het vele
voorbereidende werk dat hij verricht heeft, en nogmaals te beklemtonen dat de
scheiding der geesten betrekking had op enkele, maar principiële punten op
taalhistorisch gebied en nooit een persoonlijk karakter had.
Het boek dat uiteindelijk ontstaan is, draagt de sporen van een divers
auteurschap. De enige richtlijn die de auteurs werd meegegeven, was die van de
globale indeling. Telkens wordt in een hoofdstuk in een inleidende paragraaf de
externe taalgeschiedenis behandeld; daarna volgt de interne ontwikkeling in de
volgorde: fonologie, morfologie, syntaxis, lexicologie. Dit ruime en losse kader
heeft ertoe geleid dat iedere auteur veel vrijheid had en men heeft van die
vrijheid ruimhartig gebruik gemaakt. De uiteindelijk gevormde hoofdredactie
heeft ervan af willen zien in het werk van de contribuanten drastisch in te
grijpen. Het boek ontbeert daardoor stellig een eenheid die tot stand kan komen
wanneer een redactie sturend en imperatief ingrijpt. Om meer dan een reden is
van zulke redactionele inmenging afgezien en moet het hier totstandgekomen werk
uitdrukkelijk gezien worden als een zo volledig mogelijke verzameling
‘hoofdstukken’ uit de geschiedenis van de Nederlandse taal.
Juist aan het hier geschetste karakter ontleent dit boek zijn bestaansrecht naast
een aantal andere, recente werken over hetzelfde onderwerp. De
Geschiedenis van