Van die becooringe des duvels hoe hij crijstus becoorden
(1998)–Jan Tömisz– Auteursrechtelijk beschermdZestiende-eeuws rederijkersstuk van Jan Tömisz
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
6.1 VormaspectenEen toneelspel als deze rederijkerstekst dient zeker niet als een vrijblijvende kunstuiting te worden beschouwd. Het is een spel dat voortkomt uit de actualiteit en dat deze actualiteit probeert te beïnvloeden. Een spel waarin een voorname bijbelse geschiedenis en religieus-politieke actualiteiten en doelen verweven zijn. Niet alleen de stofkeuze en het optreden van de abstracte sinnekens maken echter van Van die becooringe des duvels een rederijkerstoneelstuk. De schrijver heeft volop gebruik gemaakt van kenmerkende elementen van de rederijkerspoëzie: ingewikkelde rijmen en versvormen. De grondvorm van het spel is een gepaard rijm dat veelvuldig wordt opgesierd met de zogeheten rhetorique batelée: een halve regel rijmt op de daaraan voorafgaande regel (voorbeeld 1). Vaak is deze rijmvorm gecombineerd met de dobbelsteert, waarbij laatste twee woorden van een (halve) versregel rijmen op de daaraan voorafgaande regel (voorbeeld 2). Deze kunstige vormen worden in de tekst benadrukt door twee schuine streepjes (//). Sommige versregels zijn over twee (halfregel) of over drie spreekbeurten (clausen) verdeeld. Een enkel streepje (/) moet gelezen worden als een komma.
Voorbeeld 1, rhetorique batelée in vss. 1-2:
Ow beveijnsde hovaerdij / comp toch hier buijten
springt uuijter muijten // ghij sult wat nijs // hooren
Voorbeeld 2, de dobbelsteert en rhetorique batelée gecombineerd in vss. 15-16:
Wat wilt ghij toch seggen ghij eeuwige haet // quat
u valsche raet // gaet // in allen rijcken
Bij cruciale scènes in het spel en bij het begin en het einde van een optreden wijkt de rijmvorm vaak af. In het spel zijn tien plaatsen te vinden waar dat het geval is. Op deze plaatsen is de tekst vormgegeven in een van de kenmerkende lyrische rederijkersvormen, het rondeel. Een rondeel is een strofische vorm met het rijmschema ABAAABABB, waarbij de regels één, vier en zeven en de regels twee en acht gelijkluidend zijn. De rondelen en hun vertolkers zijn te vinden in de volgende passages:
| |||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||
Het vierde en vijfde rondeel, uitgesproken door Jezus en Satan, gaat naadloos over in een ander rijmschema; verschillende rijmklanken uit het rondeel keren terug in de volgende regels en vormen een nieuwe, afwijkende, rijmstructuur. Na het vierde rondeel (en een overgangsregel (A)) komen zes kwatrijnen met het schema BABB/CBCC/DCDD/ etc. (vss. 415-438), na het vijfde rondeel volgen drie van deze kwatrijnen (vss. 458-459). Het rijm van de regels 539-561 - de aanvang van Jezus bekoring door de duivel! - is ook afwijkend van het gepaarde rijm. Achtereenvolgens uitgesproken door Jezus (vss. 539-547), Satan (vss. 548-556) en wederom Jezus (vss. 557-561). In schema weergeven: ABAB/BCBC(c), CDCDEDE(e) en (e)FEFF(f). De grote nadruk op rijm en rijmstructuren was een belangrijk kenmerk van de rederijkersliteratuur. In de ogen van rederijkers was poëzie dan ook een vorm van muziek, voortgebracht door de menselijke stem: ‘musique naturel’. Het resultaat is een sterk op de voordracht gerichte tekst. Vooral in de mondelinge voordracht zal het vele rijm, zeker in combinatie met halfregels, de verzen een stuwende dynamiek en extra zeggingskracht hebben gegeven. Afwijkingen van het vaste rijmschema hebben de toeschouwer oplettend gemaakt en zullen het belang van bepaalde scènes hebben benadrukt. Ook het stijlmiddel van de herhaling, zoals Dient u selven... en Laet u dienen... (respectievelijk vss. 779-785 en 787-800), zal de gewenste nadruk hebben opgeleverd en de ‘valse leer’ luid en duidelijk overgebracht hebben. De stijlmiddelen zijn aangewend ten bate van de boodschap van het spel. | |||||||||||||||||||
6.2 Mogelijke opvoeringHet stuk is zoals eerder gezegd opgedeeld in zes delen, die gescheiden zijn door pauzes. Dit lijkt voornamelijk ingeven door de mogelijke opvoeringspraktijk. Na een pauze is de locatie waar het spel plaatsvindt namelijk steeds gewijzigd. Waarschijnlijk is het de bedoeling geweest om in de pauzes het decor aan te passen of de spelers te verplaatsen. Het is niet bekend of Van die Becooringe des duivels ooit is opgevoerd, duidelijk is echter wel dat het met het oog op een opvoering geschreven is. De schrijver vermeldt bij aanvang van een nieuw deel en bij scènewisselingen wie er op of af dient te gaan en waar een scène plaats vindt. Hoe het rederijkerstoneel er precies heeft uitgezien is moeilijk te achterhalen. Het toneel zoals dat op de afbeelding is weergegeven, zal niet als standaard hebben gegolden. De meeste toneeldecors zullen waarschijnlijk eenvoudiger zijn geweest. Uit de tekst zijn een paar dingen over een mogelijk setting af te leiden. De eerste bekoring vindt plaats in de woestijn, bij de tweede bekoring staan Jezus en Satan op een stellage boven het toneel dat het dak van tempel moet voorstellen en de derde poging vindt volgens de | |||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||
aanwijzing plaats op een berg. Of deze locaties echter, zoals soms gebeurde, door een schildering achter de spelers of anderszins voor het publiek duidelijk zijn gemaakt blijft onbekend. In ieder geval zal er een ruimte geweest moeten zijn waaruit de spelers op en af konden gaan; en waaruit, bij de opening van het spel, Huicelachtige Hoogmoed naar buiten komt als zijn kompaan Eeuwige Haat hem roept. Ook Huicelachtige Hoogmoed zal even van het (voor-)toneel zijn verdwenen om de monnikskledij voor de duivel te halen (na vs. 499 711). Het toneel hoeft zoals gezegd niet op de afbeelding te hebben geleken. Een verhoging, een stellage en een enkel doek kan hebben volstaan. Zoals ook de kuil waarin Huicelachtige Hoogmoed Eeuwige Haat stoot (vss. 139-141) eenvoudig weg de diepte voor het podium kan zijn geweest. Een andere zaak die van belang kan zijn geweest bij een mogelijke opvoering is het publiek. In de tekst zijn passages te vinden die verwijzen naar een mogelijk publiek. De sinnekens durven bijvoorbeeld vanwege eventuele vervelende consequenties zogenaamd de veroorzakers van misstanden, de bedelmonniken, niet bij de naam te noemen: je weet maar nooit wie er tussen het publiek zal staan. Het publiek maakt zo als het ware even deel uit van het spel. |
|