Tuiltje van geurige dichtbloemen op Franschen bodem geplukt(1803)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] Aan Eleonora. Gy kent dien wellust dan, myn waarde! Die zonde, gaêdloos zoet, die vreugde, gaêdloos groot, Die, toen gy haar verlangde, u heimlyk afschrik baarde, En die gy zelfs met vrees genoot? Waaröm dit rein genot te duchten? Wat kwelling wekte 't in uw hart? Slechts zoet herdenken, zoete smart; Het doet ten hoogste u teder zuchten, Het siert uw wang met warmer gloed, Daar 't in uw lieve borst een nieuw verlangen voed. Reeds verft, ô roem der jonge schoonen! Het treffend rozenrood uw leliblanke kaak; Reeds durft uw smachtend oog de stugge schaamte hoonen, En zagte kwyning my vertoonen, Vóór ik den teêrsten wellust smaak' En ná 't genot van 't zoetst vermaak. Ja, reeds word, minder ingetogen, Door 't zwellend borstälbast de gazen doek bewogen, [pagina 96] [p. 96] Door moeders vingren vastgespeld; Doch wien de liefde 't mogt gelukken, Door dringend smeeken, zagt geweld, In 't zuigend kusschen, weg te rukken. Een droom, veel meer dan 't waken zoet, Verving het vlugtig kuschjesstelen, Het dartlend en verleidend spelen, Dat méér het hart ontgloeit, doch niets genieten doet. Gy voedde, in 't einde, meer bewogen, Die onüitspreekbre zoete smart, Die kwyning, streelend in vermogen, Onächtzaam, in 't beminnend hart. Ach, dat zy vry den wellust wraken, Zy, die berispers, stug van zin, Den zoeten wellust, dien wy smaken, Den heeler onzer smart, den voeder onzer min. Natuur stortte ieder hart haar' tedren invloed in. Hun vloek moet ons geen vrees verwekken; Hun yver hoont natuur, daar hy haar weêrstand bied. Kan liefde ons ooit tot misdaad strekken? Ach, ons genot is zoet, en 't misdryf is het niet. de parny. Vorige Volgende