Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 3(1805)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Agathis. Agathis ging langs de hagen Van de dichtbegroeide laan, Waar, aan zwaar beladen takken, Die vermoeid ter nederzakken, Volle roode bessen staan. Keer om keer, in 't voorwaartstreden, Plukt ze een trosje van de heg, En zy laat het steeltje glippen, En zy wischt haar schoone lippen, En zweeft verder langs den weg. [pagina 7] [p. 7] Faunus, die, in 't loos bespieden, 't Mondje, naar de besjes graag, Telkens snoepziek ze af zag happen, Kroop, met afgemeten stappen, Stil langs de andre zy' der haag'. Eensklaps, toen zy weêr woû plukken, Ryst hy schichtig van den grond; Eensklaps voor haar oog verschenen, Dringt hy dóór de hage henen, En hy kuscht haar op den mond. Agathis vloog gillend huiswaarts En zag telkens óm met schroom; Echter riep ze, al vlood zy verder: ‘'k Miste 't kuschje van den herder Voor geen gantschen bessenboom.’ Vorige Volgende