Proeve van minnezangen en idyllen. Deel 2
(1802)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
[pagina 30]
| |
Streelend' pas ontloken plantjes,
Boet de Zefir zynen lust,
Maar geen herder in dees streken
Die de jonge Lara kuscht!’
Firon was in 't groen verborgen:
Door de reinste min gespoord,
Was hy Lara nagelopen,
En hy had haar taal gehoord.
Firon plaatst zich achter 't meisje,
En hy drukt, ten zelfden stond,
Toen zy om een kuschje klaagde,
Haar een kuschje op haren mond.
‘Ik, ik zal uw Zefir wezen!’
Roept de jonge herder luid:
‘En ik ben met vreugd uw bloempje!’
Roept het meisje teder uit.
| |
[pagina 31]
| |
‘Ik,’ zegt Firon, ‘zal u kusschen,
Minnen, streelen t'allen tyd';
Bosch, en veld, en knaap, en meisje,
Zie dat gy de myne zyt!’
‘Maar zult ge ook als Zefir kusschen,
Dien de trouw zo ras verveelt?
Zult ge ook zo veel meisjes streelen
Als de Zefir bloempjes streelt?’
‘Neen,’ zegt Firon, ‘myne liefde
Is geen dartle Zefirmin;
Ook mint Zefir slechts een bloempje,
Firon mint eene engelin.’
‘Nu,’ roept thans 't verblyde meisje,
Als gy trouw en teder zyt,
'k Zal geen bloempjes dan benyden,
Daar 'k myzelf zal zien benyd.
|
|