Aan de meisjes.
ô Meisjes! mint de dichters niet:
Gy word altoos door hen bedrogen;
Hun liefde baart u slechts verdriet,
Elk hunner eeden is een logen.
Zy zyn, als vlinders, wuft van zin,
Elk dichter is een eedvertreder:
In vaerzen zweeren zy hun min,
En breken die in proza weder.
Op verzoek, uit het Hoogduitsch, op gegeven zangmaat, vervaardigd.