Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Dank. Dat ik, als de stormen razen, Onbekommerd slapen mag; Dat ik neerzie met een lach Op het bont gewoel der dwazen; Dat ik veilig rondom schouw, Wat er neervall', wie er beven; Dat ik rustig treê door 't leven, Dank ik u, beminde vrouw! Dat mijn zorgen luttel wegen, Dat ik droom van rang noch eer; Dat ik niets van God begeer, Dan verlenging van zijn zegen; [pagina 44] [p. 44] Dat ik op geen stuifzand bouw; Klatergoud noch glans bejage; Dat mij toestroomt wat ik vrage, Dank ik u, beminde vrouw! Dat de vuursprank in mijne aren Somtijds onverwachts ontgloeit; Dat mijn ziel in zangen vloeit En mijn hart trilt in mijn snaren; Dat ik zing van liefde en trouw En niet huichel in mijn klanken; Dat ik dikwijls God mag danken, Dank ik u, beminde vrouw! 1812. Vorige Volgende