Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9
(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
Aan Chassé en zijne krijgsmakkers,
| |
[pagina 168]
| |
Weest welkom, welkom! God zij lof!
Zoo juichen volk en koningshof,
Het hart vereend omhoog geheven.
Het uur der hoop, der redding daagt,
Nu ge uit den dood ons wordt hergeven,
Gij, die den dood in de oogen zaagt!
Ja, huivrend - met wat hoogmoed ook -
Zag Neerland uit den zwavelrook
Haar standerds door u opwaarts steken;
Bij 't gruislen van rondeel en muur,
Uw heldengrootheid, onbezweken,
Zich harden in een proef van vuur.
Verlaten stondt gij; afgesneên
Van uitkomst; met uw moed-alleen
In d'u vertrouwden burg gesloten:
Daar komt, gelijk een rukwind jaagt,
De stofwolk Franschen aangeschoten,
En 't burgslot wordt u opgevraagd.
| |
[pagina 169]
| |
Europa hoort, van schrik verbleekt,
Het antwoord, dat de burgheer spreekt;
Die weigring bij dat onvermogen!
En Frankrijk, in gezwollen waan,
Steekt, met een lach van mededoogen,
Den opgegrepen lontreep aan.
Daar beukt, met nooitgekende kracht,
De solferbui, de kogeljagt,
Het vuur en 't lood op trans en daken;
De bodem splijt, de wal verbrokt,
Gewelven scheuren, pijlers kraken:
De vijfhoek wordt uit een geschokt.
Maar, brijslen ook kanteel en wal,
Uw heldentrouw staat vast en pal;
Geen stormram, die haar om mag stooten!
De nood groei aan en stijg' ten top,
Uw vlag zij van de steng geschoten,
Gij hijscht een andre hooger op!
| |
[pagina 170]
| |
Vergruisd, vermalen, weggespat,
Ligt schans en bolwerk vlak en plat,
Verwulf en grondvest weggeslagen;
En Frankrijk neemt, als krijgsgewin,
Behaald in vierentwintig dagen,
Den puinhoop van het burgslot in!
Triomf, met zang en zegegroet!
Wees welkom, welkom, heldenstoet,
Dien we als verwinnaars binnenhalen!
Waar passen lauwren meer om 't hoofd?
De glans der schoonste zegepralen
Is door uw neerlaag uitgedoofd.
Europa ziet, met nieuw ontzag,
Weer Neerlands onbesproken vlag
Zich opwaarts kronklen uit de wrongen;
En Frankrijk zelf, hoe driest en fier,
Tot eerbied voor uw moed gedwongen,
Vlecht loovren door uw krijgslauwrier.
| |
[pagina 171]
| |
Alleen de Belg, de Belg-alleen,
Voor 't schatten van uw deugd te kleen,
Ziet smadend op dien lof van de aarde:
Maar zoo hij, koud voor trouw en eer,
Zijn zwadder uitspuwt naar uw waarde -
Ook dat verheft haar des te meer!
Weest welkom, welkom! God zij lof!
Zoo juublen veld en stad en hof,
En tranen van erkentnis spreken.
Ontvangt den dank van volk en vorst:
Des konings eigen ridderteeken
Pronkt wettig op des slotvoogds borst.Ga naar voetnoot(*)
Triomf, triomf! met luid geschal
Weergalmt uw roem van wal tot wal
En zal van kroost tot nakroost leven!
Wat lauwer dorr', wat faam verdwijn';
Die roem zal de eerkroon van uw neven -
Uw krijgsdeugd zal hun adel zijn.
| |
[pagina 172]
| |
En wij - wat wigt van leed en last
Ook Neerland ligg' op 't hart getast,
Wij mengen dank in de uitkomstbede:
Wat de afgrond om ons razen liet,
Wij ruilden voor een eeuw van vrede
Den luister onzer dagen niet!
God dank! God lof! 't is juichenstijd! -
Rijst, alle zorg en leed ten spijt.
Rijst op, gezangen! klinkt, cimbalen!
Weerkaatst dien juichtoon, reê aan reê!
Herhaalt het, heuvlen! galmt het, dalen!
Schalt allen welkom aan Chassé.
Junij, 1833.
|
|