Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 149] [p. 149] 's Konings verjaardag. Volksgezang. De koning leev'! de koning leev'! Zoo klinken stem en snaren: Dat God hem vreugde en voorspoed geev' En menig tiental jaren! Geen vorst zij meer bemind dan hij: Dat zingen en dat bidden wij. Gegroet, gegroet, gij dageraad, Gegroet uit ieders woning! Gij ziet geen trouwer onderzaat, Gij vindt geen braver koning; Gij voert geen blijder feestdag aan Dan die voor Neerland op mogt gaan. [pagina 150] [p. 150] Rijs op, rijs op, gebeden dag! Gods templen zijn ontsloten; Daar waaijen vaan en vreugdevlag, Daar knallen de eereschoten: De nabuur hoort aan grens en strand Het feestgejuich van Nederland. Ook dreunt den Belg, die 't anders dacht, Ons luid gejuich in de ooren; Hij, die ons niets dan jammren bragt, Moet nu ons juublen hooren... Doch denken we in ons vreugdelied Aan die ondankbre dwazen niet. 't Is feest, 't is feest! God dank! God lof! We erkennen 's Hemels zegen: Uit stad en vlek. uit hut en hof Klimt lof en dank Hem tegen; En, schalt een zang of vloeit een traan, God heeft hen even goed verstaan. [pagina 151] [p. 151] Gij weet, o vorst! wat wensch het zij, Dien we u te staamlen trachten: Geen kindren, meer verkleefd dan wij, Geen wal van trouwer wachten; Geen vorst en volk zoo na verwant Als Nassau is en Nederland. In nood en dood, in lief en leed, Zijn we aan elkaâr verbonden; Het nakroost houdt der vaadren eed, o Koning, ongeschonden: Ons goed, ons bloed... beschik, bepaal! Wij geven 't goud en grijpen 't staal. Laat ver van hier zich de oproervaan In 't puin van troonen zetten; Geev' stout en strafloos de onderdaan Zijn vorst, als meester, wetten: Wie met die pest ons naadren zou, Hier stiet hij op een muur van trouw. [pagina 152] [p. 152] Kruip' staatsbelang, in krijg en vreê, Langs duizend kromme wegen, Gij, koning! gij gaat regt door zee Met ons den springvloed tegen! Hoe zwarter ginds de valschheid zij, Te blanker, Neerland! schittert gij. 's Lands vader leev'! 's lands moeder leev'! Zoo juichen hart en snaren: Dat God hun vreugde en voorspoed geev' En menig tiental jaren! Onbreekbaar zij onze eendragtsband: Dat zingt en bidt het vaderland. 24 Augustus, 1831. Vorige Volgende