Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Thersander. Mijn Chloris, naauwlijks vijftien jaar, Is al mijn vreugde en lust: Wat weelde smaak ik, als mijn mond Haar kussend mondje kust! Dat vrij mijn moeder knorre en kijv' Als ik met Chloris speel; Ik laat het niet, voorzeker neen: 't Vermaakt mij veel te veel. Dat vrij mijn moeder knorre en kijv' En beiden kinders heet', Dat zij de liefde dwaasheid noem', Als ik maar beter weet. [pagina 132] [p. 132] Hoe! liefde zou een dwaasheid zijn? Neen, moeder! 't is niet waar: Mijn hart gevoelt het tegendeel In Chloris armen klaar. En schoon ze een dwaasheid wezen mogt, Wat ging ook dat ons aan? Het is de jeugd, alleen de jeugd, Die dwaasheid mag begaan. Vorige Volgende