Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] Een twaalftal minneliedjes. [pagina 113] [p. 113] Themire. Op het zoompje van de beek Zit Themire, neergebogen, En de traantjes uit haar oogen Maken grond en steenen week, Op het zoompje van de beek. Op het zoompje van de beek Vraagt zij aan de stille baren, Waar haar vreugd is heen gevaren, Sinds haar Thirsis ontrouw bleek Op het zoompje van de beek. [pagina 114] [p. 114] Op het zoompje van de beek Zag zij hem met Dirce kozen, Met haar dartlen, zonder blozen, Tot hem trouw en eer ontweek Op het zoompje van de beek. Op het zoompje van de beek, Roept Themire, luid en teeder, d'Ongetrouwe vruchtloos weder, En ze zijgt, van weemoed bleek, Op het zoompje van de beek. Op het zoompje van de beek, Bij 't gesuis der wilgenblaren, Zucht ze tot de stille baren: ‘Dat ik ras van smart bezweek Op het zoompje van de beek!’ Vorige Volgende