Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9
(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Gegroeid uit godlijk zaad.
Aria.
Wat menschenhanden duurzaamst bouwden,
Is mot en roest ten buit;
Gods werk-alleen kent geen verouden:
Geen eeuwen delgen 't uit.
Zoo schendt geen ijzren tand der jaren,
Die alles sloopt en rooit,
Hier veld en boogaard ooit:
De Godheid laat haar werk niet varen:
De kiemen, waar wij d'oogst van garen,
Zijn hier door Haar gestrooid.
Koor.
Die kiemen botten allerwegen
En wortlen meer en meer!
Geen rots - geen zandzee houdt haar tegen,
Geen vloed verstikt haar weer!
Eens, eens is de aarde vol van zegen
En vol van Jezus leer.
| |
[pagina 110]
| |
Slotkoor.
Gelijk de plant, in 't welig stijgen,
Zich meer en meer verspreidt,
Zoo wordt de bloesem aan de twijgen
Rondom haar uitgebreid.
Gelijk het Christendom, onsterflijk
En onverouderd, bloeit,
Zoo zijn de vruchten onverderflijk,
Van uit dien boom gegroeid.
|
|