Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9
(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Loon hen, Hemel! loon de braven
't Zorgend koestren, voeden, laven,
't Redden van de onnoozelheid;
Zegen, waar geen mensch kan loonen,
Zegen tot hun laatste zonen,
Waar hun stam worde uitgebreid.
Welk een deugd, hoe hoog geprezen,
Zou, o God! zoo heilig wezen
Als de hulp aan 't weerloos kind?
Jezus, dien wij 't loflied zingen,
Welk een glans hem moge omringen,
Blinkt het schoonst als kindervrind.
Maar wat loon uw gunst moog geven,
Straf niet, God! die ons misdreven:
Zie, wij knielen smeekend neer:
Moog ons bidden U bewegen!
Geef onze oudren ook uw zegen,
En geen onzer vraagt nog meer.
|
|