Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Tusschenzang. Vervlogen is met alle zorgen, Met alle vreugd, het oude jaar; Ons wordt een nieuwe levensmorgen Geschonken door d'Alzegenaar. Hoe menig mogt, als wij, dat hopen, Die d'ochtend niet meer rijzen ziet! Wij, die ons uurglas weer zien loopen, Verkwisten wij dat voorregt niet. Wat wegdrijv' in den stroom der jaren, Herinren wij 't ons, vroeg en laat, Hetgeen wij werden, 'tgeen wij waren, En welke schuld er openstaat: Moog die herinring niet vervloeijen, Maar, wat verouder', wat verdwijn', Ons harte van erkentnis gloeijen, De erkentnis ons doen deugdzaam zijn. [pagina 82] [p. 82] Komt, broeders! zusters! niet bezweken! De taak hervat met nieuwen moed! Laat daden meer dan woorden spreken: 't Volbrengen van den pligt is zoet. Voor eigen nut en voorspoed waken, Ziedaar wat schuld te kwijten zij; Laat ons die reekning effen maken: Wij zelven winnen 't meest er bij. Vorige Volgende