Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Nieuwjaarszangen, Uitgevoerd door de kinderen van het vondelings-weeshuis te Amsterdam, op den 2 januarij 1821. [pagina 79] [p. 79] Voorzang. Wat ziet gij met een stillen traan, Gij, menschenvriend! ons noodlot aan, In 't vroom gemoed bewogen? Wij weten van gebrek noch smart; Wij zingen met een vrolijk hart: Gij moogt uw tranen droogen. Geen vader baande ons jeugdig pad, Geen moeder heeft ons lief gehad: Dat onheil zij vergeten! De Vader, die van boven ziet, Vergat ons, arme weezen, niet, Maar hoorde, toen wij kreten. [pagina 80] [p. 80] Hij schreef zijn reine liefdeleer In 't warme hart der braven neer, Die voor geen ouders wijken; Die 't schreijend kind, van hulp ontbloot, Verplegen in den milden schoot, En die naar Hem gelijken. Nu zien wij blij de toekomst in, Gekoesterd door de menschenmin, Tot braafheid opgetogen; Gevormd naar aanleg en verstand, Tot burgers van het vaderland, Zoo goed als andren mogen. En daarom rolt uit onze schaar' U 't welkomliedje, jeugdig jaar! Zoo luid en vrolijk tegen; Want ook voor ons, gekweekt tot deugd, Ontkiemt geluk en levensvreugd, En is het aanzijn zegen. Vorige Volgende