Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Aan Elize, met een ruiker, op haar verjaardag. Strooi, zoete vriendschap! loof en kruid, Draag Floraas giften aan om Lizes feest te vieren; Kies gij, gijzelf, de bloemen uit, Die best haar lieven boezem sieren. Breng kleuren, onverbleekt van gloed, Pluk onbeschadigd groen, waarop geen spinnen kropen: Het schets' haar onbevlekt gemoed En legge 't onze voor haar open. Maar, neem geen weelde en pracht te baat, Geen opschik, bont gekleurd en schamel in 't verrijken: Zoo Lize-zelf het schittren haat, Uw hulde moet op haar gelijken. [pagina 32] [p. 32] Bestrooi haar pad met bloem aan bloem, Maar hou den vleitoon in der schaatrende eerezangen; Verdient zij gaarne lof en roem, Zij zou beschaamd zijn, die te ontvangen. En hoe! daar ze, als haar eersten pligt, Haar schoonste deugd bedekt voor de om haar glurende oogen, Zoudt gij voor 't ongewijd gezigt Haar dierst geheim ontblooten mogen? Ontgloeid in zalig zielsgenot, IJlt zij met laafnis aan naar treurenden en kranken, Maar niemand, die het ziet dan God, En zij, die haar de laafnis danken. Met regt, zoo op haar feestaltaar Een reiner wierookgeur, ter harer eere, ontbrandde: Doch, zeg het, vriendschap! zeg het haar: Zij heeft het hart bij de offerande. Strooi, zoete vriendschap! loof en kruid, Draag Floraas giften aan om Lizes feest te vieren; Kies gij, gijzelf, de bloemen uit, Die best haar lieven boezem sieren. 1800. Vorige Volgende