Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Aan mevrouw L** B**, Op haar verjaardag. Weer een streepjen op het bord, Weer een kruisjen aangeschreven Op de cijferlei van 't leven, Waar er geen vergeten wordt: Trek eens alles bij elkaar, En gij vindt reeds veertig jaar. Veertig? veertig!.. dat is mis, Lieve vrienden! 't is gelogen! Kijkt met mij eens in die oogen Of de reekning zuiver is... Biecht het, ondeugd van een Tijd! Schreeft gij niet met dubbel krijt? [pagina 23] [p. 23] 't Vuig verraad komt aan den dag, Dat te vroeg ons brengt om 't leven: Zie dat wijfje, zie eens even Naar dat blozen en dien lach. Weg de cijfers! valsche guit, Veeg gerust een kruisjen uit. Wijfjelief! ik zeg u 't, hoor! 'k Wil 't wel met een eed verklaren: Neen, gij telt geen veertig jaren; Praat dat aan de blinden voor; 't Is een domkop, die 't gelooft, Zoo hij oogen heeft in 't hoofd. Maar wat vreemd bedrog is dit, Zulk een fabel voort te zeggen En u jaren toe te leggen, Die ge op ver na niet bezit? Loog men ooit zijn ouderdom, Altoos deed men 't anders om. [pagina 24] [p. 24] Zoo ge ons gaarne bij u ziet En de wijnkruik wilt doen stroomen, Gaarne zullen we allen komen, Al misleidt ge ons daarom niet. Gastvrouwlief! beken het maar: Neen, gij zijt geen veertig jaar. Jarig nogtans moogt ge zijn, Gaarne willen wij 't gelooven: Zie, daar gaat de kelk naar boven Met den frisschen kruiderwijn! Zegen, onvermengd van leed, Heil, hoe jong of oud gij heet! Maar nu trek ik dit besluit, Dat de Tijd door valsche boeken Ons bedrieglijk tracht te doeken En te vroeg zijn klokje luidt, Of dat zelf de lieve vrouw Ons van daag eens foppen wou. 1820. Vorige Volgende