Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9
(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |
[pagina 143]
| |
Ginds spatten de wellen
Haar borlende bellen
Door 't keizand omhoog:
Wij sprenklen de schoonen
Het nat op de koonen
En - kussen ze droog.
Daar graast langs de linden
Het hert met zijn hinden
In vrijheid en vreê:
Het gluurt door de takken...
Wij bragten geen brakken -
Geen jagtroeren meê.
Hier schaatren en kwelen
In haag en abeelen
De zangers van 't woud:
Zij vlugten noch schrikken...
Wij zetten geen strikken -
Geen knippen in 't hout.
| |
[pagina 144]
| |
Wij vlechten en breijen
't Gebloemt' der valeijen
Tot krans en festoen:
Men eischt ons hier buiten
Geen goud voor de fruiten -
Geen geld voor het groen.
Ons reiken de hagen
De vrucht, die zij dragen:
De bes en de noot.
Wij disschen, wij eten,
In 't lommer gezeten,
Natuur, op uw schoot.
Wij zwerven, wij dwalen
Langs heuvels en dalen,
Door loover en kruid;
Den heer met zijn regten,
Den schout met zijn knechten...
Wij lagchen hen uit.
Naar het Hoogduitsch van salis.
|
|