Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] De grootmoeder. Grootmoeder! slaapt gij? hoor!.. wij roepen wat wij mogen! 't Was of uw lippen in den slaap zich nog bewogen, 't Was of gij heimlijk badt, wanneer gij sliept voorheen; Nu houdt gij d'adem in, gesloten houdt gij de oogen, Nu ligt gij stil, als een Mariabeeld van steen. Och, word toch wakker! hoor!.. hoe liet ge't hoofd zoo zakken? Wat hebben we u misdaan, dat ge ons uw ooren sluit? Geef olie voor de lamp en voor de haardsteê takken, Want, als gij zwijgt en slaapt tot weer de klokslag luidt, Dan zijn wij dood van angst en vuur en licht zijn uit. Wat zult gij zeggen, spreek! wanneer gij bij 't ontwaken Ons in den donker en gestorven hier hervindt? Dan roept ge ons ook vergeefs en jammert ‘kindlief! kind!’ Dan blijven we ook in slaap, al wilt ge ons wakker maken, En zien naar u niet op, al schreit ge uw oogen blind. [pagina 140] [p. 140] Wat zijn uw handen koud!.. laat ons ze in de onzen houên. Kom! zing ons eens een lied, dat regt aandoenlijk is; Vertel ons eens wat fraais van vechten en van trouwen, Van Ourson en den beer - van Blaauwbaard en zijn vrouwen, Van schoone Blanchefleur of vromen Amadis. Verhaal ons van dien schat, in 't aaklig hol verstoken; Van d'opgesprongen draak, wiens oogen nimmer loken: Te fraaijer zal 't ons zijn, hoe meer het ons vervaart. Vertel ons van dien geest, die elken nacht kwam spoken, Maar deinsde voor het kruis, al bleef hij staan voor 't zwaard. Of - sla uw bijbel op, met al die prenteblaren; Toon ons het Godskind, met zijn stralenkroon om 't hoofd; Wijs ons den stal, de kreb, den kruisberg en de scharen; Of, lees ons uit het boek (gij deedt dat altoos garen) Wat God van ons begeert en namaals ons belooft. Grootmoeder! hoor toch! hoor!.. wij worden telkens banger! De lamp wat aangevuld! den haard wat opgestookt! Och, red ons uit den angst en slaap of bid niet langer! De laatste vuurvonk smeult, de pit verkoolt en rookt... Wie weet, wat booze geest reeds in de kamer spookt! [pagina 141] [p. 141] Helaas! zij antwoordt niet!.. Zou 't waar zijn, wat wij vreezen? Zij sprak van scheiden en van heengaan ieder keer, Van de overzij' van 't graf, van wat ons wacht nadezen, Van sterven, van den dood... Zou dat nu sterven wezen? Zou dat de dood nu zijn?.. Helaas, zij hoort niet meer! - Nog hield hun kermen aan, toen 't licht begon te gloren: De zon bescheen een lijk; de doodsklok liet zich hooren; Een kist werd ingebragt en op een baar gezet; En 's avonds zag een buur, die inkeek door de ramen, Twee kindren, naast elkaar, en met de handjes zamen, Geknield voor de open Schrift en aan het ledig bed. Naar het Fransch van victor hugo. Vorige Volgende