Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Mannenwaarde. Hoogwélgeboren is de man, Die naar zijn inspraak handlen kan, Die momtuig hoeft noch kunstvernis, En van geen leenheer leenman is. Die neerbuigt voor den hoogen God, Maar opstaat tegen 't grilziek lot; Die 't oordeel van den dwaas veracht En met den lof der wereld lacht. Die d'adel van geen stamboom schudt, Maar uit zichzelv' zijn adel put; Die hof en hoofsch blanketsel schuwt En van vergulde fielten gruwt. [pagina 120] [p. 120] Die afgunst kent noch lagen nijd; Die zich in niemands leed verblijdt, En met geen blik van trotschen waan Terneer ziet op die lager staan. Die land noch stad noch vlek beheert, Maar streng zijn eigen hart regeert; Die 't goede zaad rondom zich strooit, En 't onkruid, waar het opschiet, rooit. Hij, hij is vrijheer, hij is vorst, Al siert geen lint - geen star zijn borst; Al gordt hij 't lijf in vacht of pij, Geen koning draagt een kroon als hij! Naar het Hoogduitsch van herder. Vorige Volgende