Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] Oene van Sneek. ‘Zeg, Griete! wat doet toch die traan op uw koon? Wees lustig, lief bruidje! wees blij! Ik neem u tot dochter - ik geef u mijn zoon: Zoo kostlijk geen vrijër als hij! Gij krijgt hem tot man en hij neemt u tot vrouw: Waarom dan uw wangen zoo bleek?..’ Och, 't radeloos kind dacht te stikken van rouw: Haar hart was bij Oene van Sneek. ‘Zeg, Griete! wat zucht gij zoo diep en zoo bang? Lief bruidje! wees lustig en blij! Uw bruîgom heeft knechten en schatten en rang: Geen wees heeft een voogd zoo als gij! Mijn Gijsbert is Grietman van Dantumadeel En Heer van Engwierumerbeek...’ [pagina 118] [p. 118] Och, titels en schatten beduiden niet veel: Haar hart was bij Oene van Sneek. ‘Zeg, Griete! hoe vindt ge dat schortje van kant? Dat jakje, met bloemen bemaald? Die ijzers, dat snoer en dat borstdiamant? Die ringen, die speld en die naald? 't Zal alles u prachtig en puntigjes staan: Wat zegt ge er van, bruidjelief! spreek...’ Och, schortjen en jakje! zij zag u niet aan: Haar hart was bij Oene van Sneek. De kerk was versierd en de priester gereed; De toevloed der gasten verscheen; De bruîgom reed aan in een splinternieuw kleed... De bruîgom, och jammer! alleen. Hij zocht naar zijn bruid en werd bang en beducht; Men riep door de buurt en de streek... Maar ver over zee was het bruidje gevlugt, Gevlugt met haar Oene van Sneek. Naar het Schotsch van walter scott. Vorige Volgende