Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Mijne geliefde. Bekoorlijk is mijn maagdelijn, Geen engel Gods kan schooner zijn! Zing op, mijn lied! vermeld het luid: Wie vond die lieve vormen uit, Wie deed mijn dierbaar maagdelijn Bekoorlijk als een engel zijn? Wie schilderde in haar blaauwend oog Een weerglans van den hemelboog? Dat heeft de goede God gedaan, Die starren aan 't azuur deed staan, Die schilderde in haar blaauwend oog Een weerglans van den hemelboog. [pagina 98] [p. 98] Wie heeft dat wit en rood gesproeid, Dat langs haar koontjes zamenvloeit? Dat deed weer God, weer God voorwaar, Die lelie kleurt en rozelaar, Die heeft het wit en rood gesproeid, Dat langs haar koontjes zamenvloeit. Wie schiep dat mondje, frisch en rein, Zoo oogbekoorlijk rond en klein? Dat deed weer God, weer God gewis, Door wien er kers en moerbei is, Die schiep haar mondje, frisch en rein, Zoo oogbekoorlijk rond en klein. Wie heeft die blonde, zijden vlecht Aan 't englenkopje vastgehecht? Dat deed weer God, de goede God, Door wien het graan der velden bot, Die heeft die blonde, zijden vlecht Aan 't englenkopje vastgehecht. [pagina 99] [p. 99] Wie stemt haar tong voor elken toon - Voor zang en kout zoo zilverschoon? Dat deed weer God en God alweer, Die orglen leert aan 't vooglenheir, Die stemt haar tong voor elken toon - Voor zang en kout zoo zilverschoon. Wie heeft dat golvend borstsatijn Zoo donzig blank en vol doen zijn? Dat deed weer God - dat deed weer Hij, Die zwanen kleedt in sneeuwwit zij', Die heeft dat golvend borstsatijn Zoo vol - zoo donzig blank doen zijn. Wie bragt zoo heerlijk ieder deel Tot dat betoovrend schoon geheel? Dat deed alweer de meesterhand, Die alles wrocht in 't schoonst verband, Die bragt zoo heerlijk ieder deel Tot dat aanbidlijk schoon geheel. [pagina 100] [p. 100] Wie blies dien reinen hemelzin - Die englenziel aan 't meisjen in? Dat deed weer God, en God-alleen, Die Serafs oproept om zich heen, Die blies dien reinen hemelzin - Die englenziel aan 't meisjen in. Dank, Schepper, Vormer, groot en goed! Almagtige, die wondren doet! Heb dank, dat gij het maagdelijn Naar ziel en leest zoo schoon deedt zijn! Dank, Schepper, Vormer, groot en goed! Almagtige, die wondren doet! Maar heeft voor mij Uw wonderkracht Die wonder schoone voortgebragt?... o Schepper, God van mij en haar! Dat ik liefst niet geboren waar', Had niet voor mij Uw wonderkracht Die wonder schoone voortgebragt. Naar het Hoogduitsch van bürger. Vorige Volgende