Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] Hanna. De warme kooi ontving de schapen, De vaarzen zijn op stal gebragt; Ik, arme, ween den ganschen nacht, Als menschen en als dieren slapen: De grijze Robbert, aan mijn zij, Was waarlijk toch geen man voor mij! Hoe hartlijk mogt ik eens beminnen! Hoe droomde ik eens van echtgeluk! Mijn Jacob had een zilverstuk: Hij dacht een goud er bij te winnen; En zilver, goud, en al het zijn' Wierd eenmaal, als zijn hart, het mijn'. [pagina 72] [p. 72] 't Ontbladerd bosch was weer ontloken, Sinds hij op zee naar voordeel zocht; Toen werd ons laatste rund verkocht: Mijn vader had een arm gebroken; Mijn moeder werd zoo krank en zwak, En - Robbert kwam en - Robbert sprak. Mijn arme vader kon niet weven; Mijn kranke moeder vlocht noch spon; Ik werkte wat ik werken kon, Maar Robberts hulp hield hen in 't leven. ‘Kom, Hanna! (sprak hij) staak uw rouw: Doe 't om uw ouders: wees mijn vrouw.’ Mijn hart riep ‘neen!’ Ik bleef hem wachten, Den lieven Jacob, al mijn heil! Daar blies het najaar weer in 't zeil; De stormen loeiden alle nachten, De wrakken dekten rots en klip, En, God! daar strandde Jacobs schip! [pagina 73] [p. 73] Toen hielp mijn vader Robbert smeeken; Toen zag mijn moeder zwijgend me aan: Ik was zoo hevig aangedaan; Ik liet voor mij hen 't jawoord spreken; Ik ging met Robbert 's avonds meê, Maar zwierf met heel mijn ziel op zee. Helaas! een week slechts na mijn trouwen, (Ik zat te mijmren voor mijn deur) Daar zag ik Jacob, bleek van kleur... Ik dacht in 't eerst een schim te aanschouwen, Maar neen, hij snikte: ‘Hanna! och! Waarom zoo ras - zoo haastig toch?’ Wij weenden beiden - beiden zwegen. Een lange poos verliep aldus; Toen gaf hij mij op eens een kus... Hij heeft er geen van mij gekregen; Ik scheurde me uit zijn armen los, En langzaam week hij weg in 't bosch. [pagina 74] [p. 74] Sinds dwaal ik als een schim in 't ronde: Mijn grijze Robbert spaart mijn smart, Maar ik heb rust noch duur in 't hart. Aan Jacob denken is reeds zonde! Geef, lieve God! mij kracht en moed: Mijn grijze Robbert meent het goed. De warme kooi ontving de schapen, De vaarzen zijn op stal gebragt; Ik, arme, ween den ganschen nacht, Als menschen en als dieren slapen: De grijze Robbert, aan mijn zij, Was waarlijk toch geen man voor mij! Naar het Schotsch van Lady lindsay. Vorige Volgende