Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Tafelliedje. Gezond en wel te moede, Genieten wij het goede, Dat ons de milde Vader schenkt: o, Laat ons nooit vergeten, Aan welken disch gezeten, Dat Hij-alleen ons spijst en drenkt. Hij sprak: de waatren vloeiden, De ontloken bosschen groeiden, De zwangre velden droegen vrucht: 't Werd alles ons gegeven, Wat groeijen mogt of leven Op de aarde, in 't water en de lucht. [pagina 42] [p. 42] Nu oogsten alle volken, Op bergen en in kolken, In Noordersneeuw en Zuidergloed - Moskowers, Mexikanen En Kaffers en Javanen Al wat hen-allen laaft en voedt. En uit zijn hooge heemlen Ziet God de scharen weemlen, In woestenij en paradijs; Hij ziet hen-allen zaamlen, En hoort hun dank hen staamlen In elke taal, op ieders wijs. Uw liefde zij geprezen, Weldadig Opperwezen, Verzorger van wat aâmt en leeft, Die alle goede gaven Den boozen en den braven - Die allen zon en regen geeft! [pagina 43] [p. 43] o, Laat ons Hem gelijken, Wij armen en wij rijken, Zoo wel Leviet als Tollenaar! Wij meerderen en mindren Zijn allen Vaders kindren... Gij broederen! bemint elkaar. Naar het Hoogduitsch van voss. Vorige Volgende