Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] De liefde en de dwaasheid. De Liefde is vol geheimenissen: Waartoe zijn jeugd, zijn toorts, zijn koker en zijn pijl? Men kan daarvan in allerijl Het zinnebeeldig doel niet gissen; 'k Verklaar of zeg ook niets er van; 'k Wil slechts, op mijne wijs, doen hooren, Wanneer de kleine blindeman Zijn lagchende oogen heeft verloren, En wat van 't onheil kwam, dat soms een voordeel is... Doch ik bepaal hier niets: een minnaar-zelf besliss'. De Dwaasheid en de Liefde, eens met elkaar aan 't spelen, Geraakten eindlijk aan 't krakeelen, Zoo als dat meer bij kindren gaat: [pagina 34] [p. 34] De Liefde gaf een wijzen raad, En, wars van schelden en van vechten, Vroeg hij een scheidsman, die hun speeltwist mogt beslechten; Maar Dwaasheid, onbesuisd en gram, Dreef hem een slag in 't oog, die hem 't gezigt benam. Vrouw Venus schreeuwde wraak; zij vonkelde van toren... Beseff' wie vrouw en moeder is, Wat bange kreeten zij deed hooren! Hoe suisden niet de godlijke ooren Van Jupiter en Nemesis, (De goôn van licht en duisternis) Die zij tot straf zocht aan te sporen! Haar zoon kon zonder hulp geen enklen stap meer gaan! Nooit was zoo snood een feit bestaan! ‘Wraak! (riep ze) wraak en leedherstelling!’ - Nu ving de raadsvergaadring aan: Na lang gepeins, kwam de oordeelvelling; Na 't stemopnemen, 't vonnisslaan; Na 't vonnisteeknen, 't vonnislezen: 't Was: Dat de Dwaasheid-zelf voortaan De Liefde zou tot leidsvrouw wezen. Naar het Fransch van la fontaine. Vorige Volgende