Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Hamlets alleenspraak. Bestaan, of niet bestaan? ziedaar de gansche vraag! Is 't wijzer, dat men lijde, en 't grimmig lot verdraag' En voor zijn pijlen krimp' - of, dat de vuist zich wapen' En 't weerstand biede en stuit'? Te sterven - in te slapen - Niets meer! - En door dien slaap het vlijmend wee der smart, (Die erfenis, helaas! van ieder sterflijk hart!) Die jammren zonder tal, dat onverduurbaar lijden, Die heirvaart van ellend voor eeuwig af te strijden..? Gewis, dat kloek besluit is wel de voorkeur waard! Te sterven - anders niet! te sluimren onder de aard - Te slapen... slapen? ja!... maar ook misschien te droomen..? Ziedaar den hinderpaal, dien wij niet óver komen! Want, waarlijk! welk een droom in zulk een slaap ons toeft, Terwijl het lijk vermolmt, in de enge kluis geschroefd, [pagina 30] [p. 30] Is wel bepeinzenswaard, eer we ons ter rust begeven... Ziedaar de kluister, die ons vastboeit aan het leven! Wie, anders, wie verdroeg de dwaasheid en het kwaad, Des onderdrukkers magt, der hovelingen smaad, Der ambtenaren waan, het wet- en regtvertreden, De marteling der liefde en 't schenden van hare eeden, Het beedlen der verdienste, in overmoed gehoond Door hoog gepeupel, dat uit trotschheid haar beloont?.. Wie zou het aanzien? wie het harden?... Wie zou dralen, Die met een priemsteek hier zijn reekning mogt betalen? Wie, wie zou zwoegen onder 't leven en zijn vracht - Zoo niet de vrees voor 't onbekende, dat ons wacht, Voor 't nooit ontdekte land - van waar geen mensch tot heden Terug kwam met berigt - ons achteruit deed treden, En liever 't matte hoofd deed krommen onder 't leed, Dan domplen in den nacht, waar niemand uitweg weet? - Dus houdt de weiflende angst een moedig waagstuk tegen; De ontwerpen gaan te loor in 't wikken en in 't wegen, En de opgevlamde gloed van 't onversaagd besluit Dooft langzaam onder de asch van de overpeinzing uit. Naar het Engelsch van shakspeare. Vorige Volgende