Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Liedje. Wat is mijn huisje naar mijn zin! Geen troonzaal zou mij schooner wezen! Treedt in, treedt, lieve gasten! in. Wat is mijn huisje naar mijn zin! 't Is vol van vrienden, die ik min: Dat wenschte Socrates voordezen. Wat is mijn huisje naar mijn zin! Geen troonzaal zou mij schooner wezen. Ja, Socrates zij wijdvermaard Als heer en hoofd der zeven wijzen; Hij is met regt zijn naroem waard! Ja, Socrates zij wijdvermaard: [pagina 15] [p. 15] Hij had een duivel aan zijn haard, En deed nogtans zijn goedheid prijzen. Ja, Socrates zij wijdvermaard Als heer en hoofd der zeven wijzen. Die duivel was zijn eigen vrouw: Ze is (zegt men) de ergste van de boozen. Daar reed hij met Xantip ter trouw, En ziet! een duivel werd zijn vrouw! Wat bittre spijt! wat naberouw! Wat deed die slang hem zuchten lozen! De duivel was zijn eigen vrouw: Ze is (zegt men) de ergste van de boozen. Den beker, vol van wrang venijn, Kon hij in eens gemaklijk leêgen. Hij dronk den balsem voor zijn pijn Van uit dien beker wrang venijn; Opdat hij des getroost mogt zijn, Gedacht hij slechts zijn huwlijkszegen. Den beker, vol van wrang venijn, Kon hij in eens gemaklijk leêgen. [pagina 16] [p. 16] Mijn lot verschilt van 't zijne veel: 'k Ben door mijn wijsheid niet verheven; Maar, waant niet dat zijn roem mij streel': Mijn lot verschilt van 't zijne veel: Zoo hem een duivel viel ten deel, Een engel werd aan mij gegeven. Mijn lot verschilt van 't zijne veel: 'k Ben door mijn wijsheid niet verheven. Uw welzijn, lieve vriendenrij! De vriendschap geeft aan 't leven waarde. Ik schenk venijn voor u noch mij: Uw welzijn, lieve vriendenrij, En, minlijke engel aan mijn zij, Die mij den hemel bragt op de aarde! Uw welzijn, lieve vriendenrij! De vriendschap geeft aan 't leven waarde. Naar het Fransch van saurin. Vorige Volgende